Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 23 september 2019 ingekomen verzoek van:
[Y] ,
[X] ,
Verzoek en verweer
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- het verslag van 10 februari 2020 van de bijzondere curator;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van kinderen in het kader van internationale kinderontvoering. Het verzoek is ingediend door de vader, wonende in de Verenigde Staten, die de onmiddellijke terugkeer van zijn kinderen eiste van de moeder, die in Nederland woont. De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. De moeder heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. Tijdens de procedure is gebleken dat de ouders in mediation tot een overeenkomst zijn gekomen over de zorg- en contactregeling van de kinderen, die op 28 februari 2020 is ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overbrenging van de kinderen naar Nederland ongeoorloofd was, maar dat de ouders inmiddels overeenstemming hebben bereikt over de verblijfplaats van de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek tot teruggeleiding afgewezen wegens gebrek aan belang, aangezien de ouders hebben afgesproken dat de kinderen tot juli 2020 in Nederland blijven. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, met uitzondering van de kosten van de mediation, die door de vader worden gedragen. De bijzondere curator is benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen en zal de uitspraak met hen bespreken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de werkzaamheden van de bijzondere curator eindigen een maand na de beschikking, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.