ECLI:NL:RBDHA:2020:2814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WGA-uitkering na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser, die zich in 2012 ziek meldde vanwege psychische klachten en lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2017 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%, wat leidde tot de toekenning van een loonaanvullingsuitkering. Echter, in een later besluit werd deze uitkering per 28 januari 2018 beëindigd, omdat eiser volgens het Uwv niet meer voor 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij betwistte dat zijn arbeidsongeschiktheid op de datum in geding minder was dan 35%. De rechtbank heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder psychiater drs. J. van der Veer en neuroloog A.H.C. Geerlings, om de situatie van eiser te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat er op de datum in geding geen sprake was van een psychiatrische aandoening en dat de eerder vastgestelde beperkingen niet onjuist waren. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen gevolgd en geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kon blijven. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De rechtbank benadrukte dat de deskundigen zorgvuldig en volledig onderzoek hadden verricht, en dat er geen aanleiding was om van hun conclusies af te wijken. De rechtbank concludeerde dat eiser geschikt was voor de geduide functies en dat de WGA-uitkering terecht was beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/8821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 24 februari 2017 een WGA-(Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% (55,84%).
Bij besluit van 27 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft voorts bij het bestreden besluit beslist dat eiser alsnog voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. De WGA-loonaanvullingsuitkering wordt per 28 januari 2018 beëindigd/ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 15 mei 2018 medische informatie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en heeft bepaald dat een onafhankelijk psychiater wordt benoemd om een deskundigenrapport uit te brengen.
De rechtbank heeft drs. J. van der Veer, psychiater van DC Expertise Centrum te Amsterdam, verzocht van verslag en advies te dienen.
Op 28 augustus 2018, ingekomen bij de rechtbank op 11 september 2018, heeft deze deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Verweerder heeft bij brief van 16 oktober 2018 een reactie van de verzekeringsarts b&b van 16 oktober 2018 overgelegd. De verzekeringsarts b&b kan zich verenigen met het voorstel van de deskundige om nader specialistisch onderzoek te doen.
Eiser heeft bij brief van 18 oktober 2018 een reactie gegeven, waarin hij de rechtbank verzoekt om het advies van de ingeschakelde deskundige (psychiater) om nader onderzoek te doen op te volgen.
Op 22 november 2018 heeft de rechtbank besloten om A.H.C. Geerlings, neuroloog, als deskundige te benoemen en hem verzocht van zijn bevindingen rapportage op te maken en toe te sturen aan de rechtbank.
Bij brief van 8 januari 2019 heeft deskundige Geerlings gevraagd om nadere stukken/informatie van het Uwv te overleggen.
Verweerder heeft bij brief van 11 januari 2019 een aantal stukken ingezonden.
Bij brief van 22 januari 2019 heeft verweerder een nader standpunt ingenomen en de rechtbank verzocht een neuropsychologisch- en een persoonlijkheidsonderzoek te verrichten alvorens een neuroloog wordt ingeschakeld en een aantal stukken overgelegd.
Bij brief van 7 februari 2019 heeft de deskundige Geerlings een standpunt ingenomen over het doen van een neuropsychologisch onderzoek.
De rechtbank heeft op 21 februari 2019 besloten een vervolgonderzoek te doen, te weten een neuropsychologisch (test) onderzoek door een neuropsycholoog (door tussenkomst van deskundige Geerlings).
Op 17 mei 2019 heeft de deskundige Geerlings rapport uitgebracht (met beantwoording van de vraagstelling) en daarbij de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek, die neergelegd zijn in het expertiserapport van dr. A. Oosterhuis, klinisch neuropsycholoog, van 28 maart 2019, overgelegd.
Verweerder heeft bij brief van 2 juli 2019 een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 1 juli 2019 als reactie op het deskundigenrapport overgelegd.
Op 15 juli 2019 heeft eiser een reactie op het deskundigenrapport ingezonden.
Desgevraagd heeft de deskundige Van der Veer, psychiater, bij brief van 2 september 2019 gereageerd op het deskundigenrapport van deskundige Geerlings, neuroloog.
Bij brief van 8 oktober 2019 heeft eiser een reactie gegeven op het aanvullend rapport van de eerste deskundige Van der Veer, psychiater.
Op 3 oktober 2019 heeft verweerder een reactie gegeven op het aanvullend rapport van
2 september 2019 van de eerste deskundige Van der Veer, psychiater.
Op 4 november 2019 heeft de eerste deskundige Van der Veer, psychiater, desgevraagd een reactie ingezonden op het commentaar van eisers gemachtigde Timmer van 8 oktober 2019.
Bij brieven van 24 december 2019 en 17 januari 2020 hebben verweerder respectievelijk eiser een reactie ingezonden.
De eerste deskundige Van der Veer, psychiater, heeft op 17 februari 2019 zijn reactie ingezonden.
Nadat partijen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft zich op 13 juni 2012 vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld in verband met psychische klachten en klachten van de nek, rug en borst. Eiser was vanaf 6 juli 2009 tot 31 mei 2011 werkzaam als schoonmaker/specialist verwijdering kauwgum bij Gumbusters voor 38 uur per week. Na een wachttijd van 104 weken is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering WIA-uitkering per 11 juni 2014 toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2
In februari 2017 heeft een professionele herbeoordeling plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiser bij het primaire besluit per 24 februari 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% (55,84%). Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarop verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
2. Het bestreden besluit berust - samengevat - op het standpunt dat eiser op de in geding zijnde datum niet meer geschikt is voor het verrichten van zijn eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor hem geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder minder dan 35%. Verweerder heeft daarbij de wettelijke uitlooptermijn van twee maanden in acht genomen, zodat de WGA-uitkering van eiser per 28 januari 2018 is beëindigd.
3. Eiser betwist dat zijn arbeidsongeschiktheid per 28 januari 2018 minder is. Het deskundigenoordeel waarop verweerder zich baseert is niet juist en heeft voorts de schijn van belangenverstrengeling. Eiser stelt dat de door verweerder ingeschakelde psychiater [A] niet als onafhankelijk kan worden betiteld, daar deze wordt betaald door het Uwv en regelmatig door het Uwv wordt ingeschakeld, waardoor er een - al dan niet een onderling - afhankelijke relatie is ontstaan tussen het Uwv en deze psychiater. Voorts is eiser van mening dat ook inhoudelijk aan de rapportage van psychiater [A] geen waarde moet worden toegekend. Eiser verzoekt de rechtbank in dit kader zelf een deskundige in te schakelen. Eiser heeft de financiële middelen niet om zelf een deskundige in te schakelen.
In de brief van de behandelaars van 28 november 2017 staat dat eiser last heeft van agressie ontstaan door de pijnen waardoor hij vaak situaties mijdt. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is volgens eiser dan ook ten onrechte geen beperking aangenomen voor het omgaan met conflicten in telefonisch en schriftelijk contact alsmede het omgaan met patiënten/klanten/collega’s. Het niet hebben van een psychiatrische stoornis, zoals psychiater [A] stelt, is voorts niet aannemelijk gelet op de informatie van de behandelaars Mirri en Yalniz en het feit dat er zowel in 2014 als in 2016 Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden zijn aangenomen door verweerder zelf (dit veronderstelt immers wel degelijk een psychiatrische stoornis) en de situatie sindsdien niet is gewijzigd. Overigens zou ook de door psychiater [A] wel aangenomen aanpassingsstoornis tot GDBM moeten leiden, nu er volgens het Schattingsbesluit ook gesproken kan worden van ziekte indien iemand geen greep meer heeft op zijn gedrag. Daarvan is in dit geval sprake. Psychiater [A] zelf geeft aan dat dagstructuur ontbreekt en dat er een karig sociaal netwerk is (kenmerken van GDBM), aldus eiser. Eiser betwist uitdrukkelijk dat er sprake is (aanwijzingen voor) symptoomaggravatie alsmede van een atypische klachtenpresentatie. Alleen psychiater [A] maakt daar een opmerking over, terwijl verweerder wel beperkingen aanneemt ten aanzien van conflicthantering, handelingstempo, samenwerken en vervoer. Eiser blijft voorts van mening dat in dit geval sprake is van GDBM als gevolg van persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Volgens eiser is nog steeds sprake van ernstig disfunctioneren (net als in 2016), als gevolg waarvan er sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Mocht in dit geval geen GDBM worden aangenomen, dan zouden, subsidiair, in ieder geval beperkingen aangenomen dienen te worden ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser in beroep medische informatie van Synthese iGGz van 24 april 2018 overgelegd. Ten slotte voert eiser aan, anders dan de arbeidsdeskundige b&b stelt, dat hij niet geschikt is voor zijn maatmanfunctie. Ook zijn de aan hem geduide functies niet geschikt te achten.
4. Gezien het geschil tussen partijen over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de onafhankelijk psychiater drs. J. van der Veer, van het DC Expertise Centrum te Amsterdam, als deskundige te benoemen teneinde eiser te onderzoeken en de rechtbank van advies te dienen.
5. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de rechtbank het oordeel van de door haar ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medisch deskundige in beginsel te volgen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:LJN:BI9799). De rechtbank zal hierna beoordelen of er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
6.1
De deskundige Van der Veer heeft het dossier bestudeerd en eiser onderzocht. In zijn rapport van 28 augustus 2018 heeft Van der Veer gerapporteerd dat samenhangend met de door hem geschetste differentiaal diagnose van meerdere psychiatrische stoornissen en geredeneerd vanuit zijn vakgebied er bij eiser sprake is van beperkingen in zowel de cognitieve, affectieve als conatieve functies. Echter is de mate waarin (de ernst) deze op dit moment aanwezig zijn niet betrouwbaar vast te stellen. Het is volgens de deskundige mede op basis van de meegestuurde informatie (medische verslagen van het UWV rond 2014 en andere psychiatrische verslagen) aannemelijk dat er op de datum in geding meer beperkingen aanwezig waren dan door het UWV, mede op basis van het verslag van psychiater [A] , is vastgesteld (zie zijn reactie op zijn verslag bij beschrijvende diagnose onder differentiaal diagnostische overwegingen). De deskundige Van der Veer geeft aan dat hij de vraagstelling van de rechtbank niet goed kan beantwoorden. Hij is van mening dat er meer of zwaardere beperkingen gelden dan de verzekeringsarts heeft vastgesteld, maar de mate waarin is op dit moment niet betrouwbaar vast te stellen. Eerst dient volgens hem nader onderzoek gedaan te worden. De deskundige denkt hierbij aan een nader neuropsychologische en persoonlijkheidsonderzoek, en op basis van die bevindingen, in geval van objectiveerbare cognitieve afwijkingen, nader neurologisch (uitgebreid met CT-scan of MRI Cerebrum) onderzoek te doen. De deskundige heeft voor de klinisch neuropsycholoog alvast een vraagstelling gemaakt en opgenomen in het rapport. De deskundige adviseert een nader onderzoek te laten verrichten door een neuroloog en een klinisch neuropsycholoog.
6.2
Nadat partijen hebben laten weten zich te verenigen met het voorstel van de deskundige Van der Veer om een nader specialistisch onderzoek te doen, heeft de rechtbank vervolgens op 22 november 2018 besloten om A.H.C. Geerlings, neuroloog, als deskundige te benoemen en hem verzocht van zijn bevindingen rapport op te maken en toe te sturen aan de rechtbank.
6.3
De rechtbank heeft, op instigatie van verweerder, met instemming van eiser en na schriftelijk contact met deskundige Geerlings, op 21 februari 2019 besloten een vervolgonderzoek te laten doen, te weten een neuropsychologisch (test) onderzoek door een neuropsycholoog, door tussenkomst van deskundige Geerlings.
6.4
Op 17 mei 2019 heeft de deskundige Geerlings rapport uitgebracht (met beantwoording van de vraagstelling) en daarbij de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek (NPO), die neergelegd zijn in het expertiserapport van dr. A. Oosterhuis, klinisch neuropsycholoog, van 28 maart 2019, overgelegd.
De deskundige heeft, samengevat, geconcludeerd dat er geen sprake is van een ziekte dan wel afwijkingen binnen de neurologie, hetgeen ook van toepassing is op 28 januari 2018. Er is geen aanleiding om meer en/of zwaardere beperkingen te duiden dan de verzekeringsarts b&b in zijn rapporten van 3 augustus 2017 en van 25 oktober 2017 heeft vastgesteld. Uit het NPO zijn er aanwijzingen voor onderpresteren waardoor het doen van betrouwbare uitspraken over cognitief functioneren niet mogelijk is.
6.5
In de rapportage van 1 juli 2019 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op het rapport van de deskundige Geerlings. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat voor wat betreft de belastbaarheid op datum in geding er op basis van de deskundigenrapporten geen gegevens zijn die leiden tot het aannemen van een andere belastbaarheid. In dit verband is te benadrukken dat de door psychiater Van der Veer geadviseerde onderzoeken zijn verricht. De door de psychiater aangegeven meer of zwaardere beperkingen worden door de onderzoeken van de neuroloog echter niet onderschreven. De verzekeringsarts b&b concludeert dat het rapport van de deskundige geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
6.6
In reactie op het rapport van de deskundige heeft eiser gesteld dat hij zich kan vinden in het advies van deskundige Geerlings om zijn conclusies voor te leggen aan de eerste deskundige psychiater Van der Veer en hem te verzoeken om te komen tot een definitieve beantwoording van de aan hem voorgelegde vraagstelling. Eiser wijst in dit kader nog op het feit dat de neuropsycholoog heeft aangegeven dat uit vragenlijstonderzoek aanwijzingen naar voren komen voor ernstige tot zeer ernstige depressieve symptomen. Ook zijn er volgens de neuropsycholoog aanwijzingen dat psychogene factoren mogelijk een rol spelen op de verlaagde testscores. Het onderpresteren behoeft dus niet, zo merkt eiser op, bewust te zijn gebeurd. Dan zou immers sprake zijn van aggravatie of simulatie. Psychiater Van der Veer heeft al gesteld dat het aannemelijk is dat er ten tijde van de datum in geding meer beperkingen aanwezig waren dan vastgesteld door het Uwv, mede op basis van het verslag van psychiater [A] . Wellicht dat het rapport van Geerlings voor Van der Veer aanleiding is om aan te geven welke beperkingen dan wel zouden moeten worden aangenomen.
6.7
De rechtbank heeft - invulling gevend aan het in 6.6 genoemde verzoek van eiser - het rapport van Geerlings voorgelegd aan de deskundige Van der Veer, psychiater, en laatstgenoemde in de gelegenheid gesteld om nader te rapporteren. De deskundige Van der Veer heeft in zijn nader rapport van 2 september 2019 gerapporteerd dat er in psychiatrische zin op de datum in geding en daarna, geen sprake is van een psychiatrische aandoening. Er is dan naar het oordeel van deze deskundige dan ook geen aanleiding om (zwaardere dan wel aanvullende) beperkingen vast te stellen.
7.1
De rechtbank ziet geen reden om van het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundigen af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de deskundigen zorgvuldig en volledig. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de deskundigen eiser psychiatrisch en neurologisch hebben onderzocht, daarbij de in het dossier aanwezige medische informatie hebben betrokken, een uitgebreide anamnese hebben afgenomen en dat zij hun bevindingen schriftelijk hebben vastgelegd. Ook is nog een NPO uitgevoerd door een neuropsycholoog.
De deskundige Geerlings heeft uiteengezet dat op grond van onderpresteren het neuropsychologisch onderzoek niet kan worden gehanteerd om het bestaan van cognitieve of frontale gedragsstoornissen aan te tonen. Het beloop na de encefalitis van 2005 wijst evenmin op het ontstaan van cognitieve stoornissen. Bij neurologisch onderzoek heeft de deskundige zelf geen symptomen kunnen herkennen van uitval of prikkeling door een letsel in het centraal zenuwstelsel. Een hernieuwde MRI van het cerebrum is gezien de aan hem voorgelegde vraagstelling niet relevant omdat bij een dergelijk onderzoek eventueel te vinden afwijkingen, indien inderdaad aanwezig, blijkens de verkregen informatie niet heeft geleid tot een gestoord functioneren aansluitend aan de encefalitis. Bij eiser heeft de deskundige Geerlings geen aanwijzingen herkend voor het bestaan van een neurologische afwijking leidend tot beperkingen betreffende arbeid. De deskundige Geerlings heeft zich kunnen verenigen met de FML van 2 augustus 2017, waarin lichamelijke en psychische beperkingen zijn opgenomen.
De deskundige Van der Veer heeft, zoals hiervoor overwogen, in zijn nader rapport van 2 september 2019 gerapporteerd dat er op de datum in geding en daarna geen sprake is van een psychiatrische aandoening en dat er naar het oordeel van deze deskundige dan ook geen aanleiding is om (zwaardere dan wel aanvullende) beperkingen vast te stellen.
De conclusies van de deskundigen zijn afdoende gemotiveerd en de door de rechtbank gestelde vragen zijn duidelijk beantwoord.
7.2
Hetgeen eiser tegen de rapportage van de deskundige Van der Veer heeft ingebracht, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de conclusies van deze deskundige. Naar het oordeel van de rechtbank is door Van der Veer bij brieven van
4 november 2019 en van 17 februari 2020 afdoende gereageerd op de commentaren van eiser op zijn nader ingenomen standpunt.
7.3
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundigen niet te volgen. Het betoog van eiser dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden en dat zijn klachten sinds de beoordelingen van 2014 en 2016 niet zijn afgenomen dan wel niet zijn verbeterd, slaagt niet gelet op het expertise-onderzoek van deskundige Geerlings en het aanvullend rapport van de deskundige Van der Veer.
8. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel te trekken. Voor zover sprake is zogenoemde signaleringen is naar het oordeel van de rechtbank door de arbeidsdeskundige b&b in haar rapport van 24 november 2017 gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser op de in geding zijnde datum. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
9. Uit alles wat hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
A. Jansen, griffier, op 31 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.