ECLI:NL:RBDHA:2020:2802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de opleiding van een politieagent na niet behalen van de Professioneel fit toets

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een politieagent in opleiding, en de commissie van beroep voor de examens van de Politieacademie. De eiser had zijn opleiding beëindigd gekregen omdat hij de 'Professioneel fit toets' niet met een voldoende had afgerond binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in oktober 2018 voor de derde keer een onvoldoende had behaald en dat hij niet in staat was gebleken om binnen de toegestane onderwijsperiodes de toets met goed gevolg af te leggen, ondanks de extra kansen die hem waren geboden. De eiser had eerder een rugblessure opgelopen, maar de rechtbank oordeelde dat de Politieacademie voldoende rekening had gehouden met zijn situatie door hem extra tijd te geven. De rechtbank concludeerde dat de commissie van beroep niet bevoegd was om de toets ongeldig te verklaren en dat de eiser niet had aangetoond dat de toets ondeugdelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het besluit tot beëindiging van de opleiding zorgvuldig tot stand was gekomen. De uitspraak werd gedaan in het kader van het bestuursrecht en ambtenarenrecht, waarbij de rechtbank de verantwoordelijkheden van de eiser en de Politieacademie in acht nam.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. de Klein),
en
de commissie van beroep voor de examens van de Politieacademie (de beroepscommissie), verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. Stolwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2018 is de opleiding van eiser beëindigd op grond van artikel 35, tweede lid, onder b, van de Onderwijs- en examenregeling Politieonderwijs (OER) 2018 (het primaire besluit).
Bij besluit van 23 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is [A] verschenen namens verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is op 15 oktober 2016 in dienst getreden bij de eenheid Rotterdam en gestart met de basispolitieopleiding aan de Politieacademie te Den Haag. Eiser is ingestroomd in het vierde tertiel (tweede leerjaar), omdat hij door zijn eerder gevolgde opleiding vrijstelling kreeg voor het eerste leerjaar. Onderdeel van de opleiding is de ‘Professioneel fit toets’ (de toets).
1.1.
Eiser heeft in het zesde tertiel een onvoldoende gehaald voor de toets.
1.2.
In artikel 28, vierde lid, van de OER is bepaald dat de student die een examenopdracht niet met een voldoende heeft afgerond in de onderwijsperiode (tertiel), de student binnen de twee daaropvolgende onderwijsperiodes alsnog een voldoende resultaat moet behalen. Als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, kan het sectorhoofd BPO een andere termijn bepalen.
1.3.
Eiser moest gelet op het bepaalde in artikel 28, vierde lid, van de OER uiterlijk in het achtste tertiel een voldoende voor de toets halen.
1.4.
In het zevende tertiel heeft eiser een dienstongeval gehad, waardoor hij een rugblessure heeft opgelopen.
1.5.
Op 30 april 2018 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de behandeling van eiser goed was verlopen en dat hij weer kon trainen voor de toets. De bedrijfsarts achtte het niet realistisch dat eiser de toets in het achtste tertiel met een voldoende zou afronden, maar vond dat eiser dat wel zou moeten proberen. De bedrijfsarts adviseerde verder dat eiser binnen maximaal drie maanden conditioneel weer in orde kon zijn.
1.6.
Op 16 mei 2018 (achtste tertiel) heeft eiser opnieuw een onvoldoende voor de toets gehaald.
1.7.
Op verzoek van eiser heeft het sectorhoofd BPO bij besluit van 13 juni 2018 op grond van artikel 28, vierde lid, van de OER de opleiding van eiser met een tertiel verlengd. In het besluit is opgenomen dat eiser vóór 1 oktober 2018 een voldoende voor de toets moest hebben behaald. Daartoe heeft eiser samen met een docent en de studieadviseur een plan van aanpak gemaakt. Onderdeel daarvan was dat eiser twee nulmetingen zou doen om te bezien of eiser de toets zou kunnen halen.
1.8.
De eerste nulmeting op 4 september 2018 heeft eiser afgezegd. Bij de tweede nulmeting op 19 september 2018 heeft eiser niet alle onderdelen van de toets uitgevoerd.
1.9.
Op 1 oktober 2018 heeft eiser voor de derde keer een onvoldoende voor de toets gehaald. Daarmee stond vast dat het eiser niet was gelukt om voor 1 oktober 2018 de toets met een voldoende af te ronden. Verweerder heeft eiser meegedeeld dat om deze reden zijn opleiding zou worden beëindigd.
1.10.
Op 9 oktober 2018 heeft met eiser een zienswijzegesprek plaatsgevonden over het beëindigen van zijn opleiding. De zienswijze van eiser heeft niet geleid tot een ander besluit.
1.11.
Bij het besluit van 17 oktober 2018 is aan eiser op grond van artikel 89, vierde en vijfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie met ingang van 15 januari 2019 eervol ontslag verleend, omdat eiser onvoldoende resultaat heeft behaald om de toets te behalen binnen de toegestane onderwijsperiode.
1.12.
Tegen dit ontslagbesluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is aangehouden in afwachting van een uitspraak op het onderhavige beroep.
1.13.
Bij het primaire besluit is de opleiding van eiser op grond van artikel 35, tweede lid, onder b, van de OER beëindigd, omdat eiser niet in staat is gebleken binnen de toegestane onderwijsperiodes en ondanks de extra toegewezen kansen de toets met goed gevolg af te leggen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij niet bevoegd is om een examen ongeldig te verklaren. Deze bevoegdheid komt de examencommissie toe. Alleen in specifieke individuele gevallen kan er aanleiding zijn dat verweerder zich uitspreekt over de kwaliteit van een specifiek afgenomen toets. Dit is in het geval van eiser niet aan de orde. Voor zover de toets als zodanig al ter discussie staat is van een ondeugdelijke toets volgens verweerder geen sprake. De Politieacademie heeft in het kader van een extern opgedragen onderzoek de toets laten evalueren, als onderdeel van een bredere periodieke evaluatie van de hele opleiding. Dit betekent niet dat de Politieacademie zelf twijfelt aan de deugdelijkheid van de toets. Verweerder is van oordeel dat eiser voldoende extra tijd ter beschikking is gesteld om aan de eisen van de toets te voldoen. Verweerder is van mening dat het besluit tot beëindiging van de opleiding van eiser voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Bij de totstandkoming van het besluit heeft verweerder geen rekening kunnen houden met de rugklachten van eiser omdat hij deze klachten niet heeft gemeld terwijl hij hiertoe wel in de gelegenheid is geweest. Daarnaast is vast komen te staan dat eisers postuur geen factor is geweest van doorslaggevende betekenis voor het al of niet slagen voor de toets, zodat geen aanleiding bestond de zaak van eiser voor advies voor te leggen aan het Militair Revalidatie Centrum te Doorn. Verweerder ziet voorts geen aanleiding om het dossier verder aan te vullen met overige informatie nu eiser niet heeft gespecificeerd welke stukken ontbreken.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat de toets ondeugdelijk is en om die reden ongeldig dient te worden verklaard. Eiser stelt dat de toets ondeugdelijk is, omdat de Politieacademie opdracht heeft gegeven aan de Vrije Universiteit van Amsterdam om onderzoek te doen naar de toets. Verder voert eiser aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser heeft verstrekt.
4. De regels omtrent het volgen en beëindigen van een opleiding aan de Politieacademie zijn neergelegd in de OER. De OER vindt zijn grondslag in artikel 90, eerste lid, van de Politiewet. De OER is een algemeen verbindend voorschrift.
In artikel 35, tweede lid, van de OER is voorgeschreven in welke gevallen de opleiding van een student wordt beëindigd. Een van die gevallen is als de student niet binnen de toegestane tijd zoals bedoeld in artikel 28, vierde lid, van de OER een voldoende resultaat heeft behaald.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd dat, voor zover de toets als zodanig al ter discussie staat, van een ondeugdelijke toets geen sprake is. Tevens is afdoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om het dossier verder aan te vullen met overige informatie nu eiser niet heeft gespecificeerd welke stukken ontbreken. Nu eiser in beroep heeft herhaald wat hij ook al in de gronden van bezwaar heeft aangevoerd, zonder te concretiseren op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de gronden in bezwaar niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet in staat is gebleken binnen de toegestane onderwijsperiodes en ondanks de extra toegewezen kansen de toets met goed gevolg af te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder reeds daarom in redelijkheid kunnen besluiten tot beëindiging van de opleiding van eiser.
5.2.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat verweerder hem vanwege zijn dienstongeval meer tijd had moeten geven om op het juiste niveau te komen en zijn toets te halen dan de extra periode die hem is gegeven en meer begeleiding. Zoals in het bestreden besluit is vermeld, doet verweerder er alles aan om studenten te helpen om de opleiding succesvol af te ronden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de rugblessure die eiser had opgelopen door de bedrijfsarts is beoordeeld. Eiser is vervolgens in behandeling geweest bij een fysiotherapeut. Als gevolg hiervan heeft de training voor de toets in totaal drie maanden stil gelegen. Na drie maanden is weer begonnen met de opbouw van eisers conditie waarvoor een plan van aanpak is opgesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in totaal drie tertielen extra tijd heeft gegeven om aan de eisen van de toets te voldoen. Daarmee heeft verweerder de bijzondere omstandigheden als gevolg van het dienstongeval en de daarbij opgelopen rugblessure voldoende in acht genomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat op de datum waarop de toets in oktober 2018 moest zijn gehaald, deze bijzondere omstandigheden nog aan de orde waren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende tijd is geboden om conditioneel weer op orde te komen.
Verder heeft verweerder aangegeven dat studenten zelf verantwoordelijk zijn om met gebruik van de hulp die de Politieacademie ter beschikking stelt ervoor te zorgen dat zij in staat zijn om de toets met goed gevolg af te leggen. Met eiser is een plan van aanpak opgesteld, waarbij is afgesproken dat eiser twee nulmetingen zou doen om te bezien of eiser de toets zou kunnen halen. Niet in geschil is dat eiser, om hem moverende redenen, de eerste nulmeting heeft afgezegd en de tweede nulmeting niet volledig heeft uitgevoerd.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft betoogd geen aanknopingspunten voor het standpunt dat verweerder eiser onvoldoende heeft begeleid.
Dat eiser, zoals hij stelt, last bleef houden van zijn rug, kan niet op verweerder worden afgewenteld, nu eiser deze aanhoudende rugklachten niet heeft gemeld bij de Politieacademie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit tot beëindiging van de opleiding van eiser voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is gedaan op 31 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.