ECLI:NL:RBDHA:2020:2799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
NL20.3724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had daarnaast een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen. Tijdens de zitting op 5 maart 2020, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het onderzoek gevoerd. De rechtbank had eerder op 10 maart 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat er een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, omdat de verklaringen van eiser bij de Kmar in de besluitvorming waren betrokken. Verweerder had echter aangegeven geen gebrek te zien en geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot herstel. De rechtbank heeft in haar einduitspraak bevestigd dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 525,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.3724

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser is daarnaast een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van eisers verzoek om voorlopige voorziening (zaaknummer NL20.3725), plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 10 maart 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebrek te zien en geen gebruik te maken van de gelegenheid tot herstel.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek kleeft omdat verweerder eisers verklaringen bij de Kmar in zijn besluitvorming heeft betrokken.
3. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen gebrek te zien en geen gebruik te maken van de gelegenheid tot herstel. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Voor het verschijnen ter zitting is al bij de uitspraak op eisers verzoek om een voorlopige voorziening een vergoeding toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.