ECLI:NL:RBDHA:2020:2795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
NL20,6735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in het kader van Dublinclaimant

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die de Venezolaanse nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, met een verzoek om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 18 maart 2020 opgeheven, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was geweest en of de eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank overwoog dat de beoordeling zich beperkte tot de periode van 15 maart tot 18 maart 2020, aangezien de maatregel van bewaring op dat moment al was opgeheven. De eiser stelde dat het op 15 maart 2020 duidelijk was dat hij niet aan Spanje kon worden overgedragen, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor overdracht volgens de Dublinverordening nog niet was verstreken en dat de staatssecretaris binnen een redelijke termijn had gehandeld door de maatregel op te heffen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6735

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 18 maart 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft op 19 maart 2020 schriftelijk de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 20 maart 2020 schriftelijk op gereageerd.
Het onderzoek is op 23 maart 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Venezolaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat al op 15 maart 2020 duidelijk was dat hij niet aan Spanje kon worden overgedragen binnen de termijn gesteld in artikel 28 van Verordening 604/2013 (Dublinverordening). De Spaanse autoriteiten hebben de claim geweigerd, waarna een verzoek om heroverweging aan hen is gericht. Voordat daarop werd geantwoord, gingen de grenzen van Spanje dicht en werd duidelijk dat de overdracht niet mogelijk is. Er is geen zicht op wanneer de grenzen weer open gaan, dus er is geen concreet aanknopingspunt voor het bepalen van de overdrachtsdatum. Verweerder heeft vervolgens pas op 18 maart 2020 de maatregel opgeheven. Eiser heeft daardoor drie dagen langer dan noodzakelijk in detentie verbleven. Eiser verzoekt daarom te bepalen dat verweerder een schadevergoeding betaalt vanaf 15 maart tot en met 18 maart 2020.
3.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing rechtmatig heeft voortgeduurd. Niet in geschil is dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening valt. Eiser is op 20 februari 2020 in bewaring gesteld. Gelet op artikel 28, derde lid, Dublinverordening dient in een dergelijke situatie overdracht binnen een termijn van uiterlijk zes weken plaats te vinden. Geconstateerd wordt dat deze termijn nog niet is verstreken. Dat eiser niet is overgedragen maakt de maatregel van bewaring niet onrechtmatig. Op 15 maart 2020 zijn in Nederland door het kabinet verdere maatregelen aangekondigd in de aanpak van het coronavirus, ook voor de migratieketen. Verweerder verwijst hierbij naar de brief van de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer van 15 maart 2020. In de dagen nadien zijn deze maatregelen nader uitgewerkt en heeft verweerder besloten dat alle Dublinoverdrachten van en naar ons land tijdelijk worden opgeschort. Naar aanleiding hiervan is de bewaringsmaatregel van eiser zo snel als mogelijk opgeheven.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat gelet op de op 15 maart 2020 afgekondigde maatregelen de bewaringsmaatregel op een eerder moment had moeten worden opgeheven, kan hij daarin niet worden gevolgd. Op 15 maart 2020 zijn in algemene zin maatregelen afgekondigd, welke maatregelen in veel gevallen nadere uitwerking behoeven. De maatregelen zijn ingegeven door de uitzonderlijke situatie waarin Nederland, Europa en de wereld zich nu bevinden. De maatregelen zien niet alleen op Dublinclaimanten maar raken de migratieketen als geheel. Bovendien worden ook buiten de migratieketen verregaande maatregelen getroffen in de aanpak van het coronavirus. Verweerder acht het onder deze omstandigheden niet onredelijk dat het enige tijd heeft geduurd voordat tot het besluit tot opheffing is gekomen.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eiser de rechtmatigheid van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en de voortduring ervan tot 15 maart 2020 niet heeft bestreden. Slechts in geschil is de vraag of de voortduring van de maatregel van 15 maart tot 18 maart 2020 rechtmatig is geweest.
3.3
De rechtbank stelt verder vast dat, indien de Dublinverordening op een vreemdeling die op grond van een vrijheidsontnemende maatregel in bewaring zit van toepassing is, een termijn voor overdracht geldt van zes weken. Deze termijn was nog niet verlopen op het moment dat verweerder de maatregel heeft opgeheven. In zoverre is er geen grond voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig heeft voortgeduurd tot 18 maart 2020.
3.4
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd waarom verweerder al op 15 maart 2020 bekend had moeten zijn met de onmogelijkheid van overdracht van eiser binnen de termijn van zes weken. Voor zover eiser in dit verband verwijst naar de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 15 maart 2020, stelt de rechtbank vast dat in deze brief (ook) maatregelen zijn afgekondigd die gevolgen hebben voor de migratieketen, maar hierin is niet specifiek een maatregel opgenomen met betrekking tot Dublinclaimanten. Evenmin is hierin vermeld dat overdrachten in het algemeen, of naar Spanje in het bijzonder, geen doorgang vinden. In deze brief is wel opgenomen dat zo spoedig mogelijk een nadere uitwerking van de maatregelen zal volgen. Verweerder moet dan ook, zeker gelet op de context van de huidige situatie, een termijn worden gegund om zich te beraden op en uitwerken van verdere maatregelen. Nu verweerder binnen drie dagen na de brief van 15 maart 2020 heeft bepaald dat Dublinclaimanten (voorlopig) niet worden overgedragen, heeft verweerder binnen een redelijke termijn deze verdere maatregelen uitgewerkt. Verder is er geen grond voor het oordeel dat verweerder in het geval van eiser onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld, omdat verweerder niet alleen binnen een redelijke termijn de verdere maatregelen heeft uitgewerkt, maar ook omdat verweerder direct daarna de vrijheidsontnemende maatregel van eiser heeft opgeheven.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus wordt deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.