ECLI:NL:RBDHA:2020:2779
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding na intrekken van besluit inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na het intrekken van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 15 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor beperkte tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen. Hiertegen heeft de verzoeker beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Op 17 februari 2020 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in en besloot dat de verzoeker zou worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Hierdoor trok de verzoeker zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg hij wel om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar de staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker en dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten voor zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.050,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, en is bekendgemaakt op een later moment, waarbij het openbaar uitspreken van de uitspraak vanwege coronamaatregelen niet mogelijk was. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.