ECLI:NL:RBDHA:2020:2779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
NL20.1727 en NL20.1728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekken van besluit inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na het intrekken van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 15 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor beperkte tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen. Hiertegen heeft de verzoeker beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Op 17 februari 2020 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in en besloot dat de verzoeker zou worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Hierdoor trok de verzoeker zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg hij wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar de staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker en dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten voor zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.050,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, en is bekendgemaakt op een later moment, waarbij het openbaar uitspreken van de uitspraak vanwege coronamaatregelen niet mogelijk was. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.1727 (beroep) en NL20.1728 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Engelbertink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor beperkte tijd niet in behandeling genomen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij besluit van 17 februari 2020 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat verzoeker zal worden opgenomen in de nationale asielprocedure.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker. Daarbij heeft verweerder zich bereid verklaard de proceskosten van verzoeker voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening tot € 525,- te vergoeden. Gelet op de samenhang tussen het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening beschouwt verweerder beide procedures als één zaak.
4. Verzoeker bestrijdt dat sprake is van samenhang en verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats met zaaknummers NL19.18839 en NL19.18840.
5. De rechtbank overweegt dat artikel 3, tweede lid, van het Bpb enkel van toepassing is op samenhangende beroepen. Een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening zijn geen samenhangende zaken in de zin van het Bpb. De strekking van het beroep en het verzoek is niet gelijk; het verzoek om voorlopige voorziening diende om uitzetting tegen te gaan, terwijl het beroep was gericht tegen het besluit de aanvraag van verzoeker niet in behandeling te nemen. De omstandigheid dat de gronden voor het verzoek dezelfde kunnen zijn als de beroepsgronden is daarbij niet relevant. Dit betekent dat verzoeker voor zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening recht heeft op vergoeding van de proceskosten.
6. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekend gemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.