Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De toepasselijke regelgeving
beoordeelt met inachtneming van artikel 2:1 van de regeling of de veroordeelde wordt opgeroepen om zichzelf te melden voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie."
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling van het geschil
in ieder gevalgeen oproeping tot zelfmelding uitgaat (lid 1) en (ii) omstandigheden waarmee
in ieder gevalrekening moet worden gehouden bij de beoordeling of de zelfmeldstatus kan worden toegepast (lid 2). Het betreft hier dus geen limitatieve opsommingen, zodat ook andere feiten en/of omstandigheden kunnen meebrengen dat aan een veroordeelde de status van zelfmelder wordt onthouden. De toelichting op de Regeling formuleert dat als volgt:
"Afhankelijk van het individuele geval kunnen zich ook andere contra-indicaties voordoen, die dermate zwaarwegend moeten worden geacht dat de veroordeelde niet voor zelfmelding in aanmerking komt."Met het oog hierop is verder van belang dat uit die toelichting blijkt dat met artikel 2.1 geen wijziging is beoogd met het tot 1 januari 2020 gehanteerde beleid, zoals neergelegd in de
Aanwijzing executie(hierna 'de Aanwijzing'), maar dat daarmee enkel de in de Aanwijzing geformuleerde relevante feiten en/of omstandigheden zijn gehergroepeerd. Dit staat op zichzelf ook niet ter discussie tussen partijen (zie dagvaarding sub 18 en pleitnota Staat onder 4.4).
de bijzondere aard en ernst van het strafbaar feit waarvoor aan de veroordeelde straf is opgelegdin de weg kan staan aan het verkrijgen van de status van zelfmelder. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat deze mogelijke contra-indicatie nog steeds van toepassing is. Daarbij wordt nog wel opgemerkt dat - anders dan [eiser] lijkt te betogen - dit argument niet enkel aan de orde kan zijn in geval van ernstige geweldsdelicten (waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld) en feiten waardoor de rechtsorde is geschokt.
bijzondere aard en ernstvan de door [eiser] gepleegde delicten - gewezen op het feit dat [eiser] is veroordeeld wegens het leidinggeven aan een criminele organisatie, het feitelijk leidinggeven aan witwaspraktijken door een rechtspersoon en het plegen van valsheid in geschrift gedurende een periode van ruim tweeëneenhalf jaar. Voorts heeft de Staat onweersproken aangevoerd dat de strafzaak tegen [eiser] onderdeel vormde van een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek naar op grote schaal gepleegde sociale zekerheids- en belastingfraude waarin vijf personen zijn vervolgd. Daar komt volgens de Staat bij dat uit het arrest van 2 juli 2018 blijkt dat [eiser] tijdens de behandeling van zijn strafzaak geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen en dat het hem weinig kan deren dat hij anderen heeft meegesleept in het plegen van strafbare feiten.
redelijke termijnwordt verminderd met zes maanden. Ook de eventuele omstandigheid dat [eiser] , als niet-zelfmelder, met een zwaarder detentieregime zal worden geconfronteerd maakt de beslissing niet anders. Zoals de Staat terecht heeft aangevoerd staat het toe te passen regime geheel los van de beoordeling of een persoon in aanmerking komt voor de status van zelfmelder. Tot slot kunnen ook de nadelige persoonlijke en/of zakelijke gevolgen van het besluit van het CJIB geen rol spelen. Deze zijn inherent aan de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf en behoren geheel voor rekening en risico van [eiser] te komen.