Overwegingen
1. Eisers bezitten de Cubaanse nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] . Eisers hebben aan hun asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in Cuba worden gediscrimineerd en lastiggevallen door de autoriteiten. Eiser heeft namelijk op 15 april 2015 geweigerd een herdenking bij te wonen die door de Cubaanse autoriteiten verplicht was gesteld. Omdat eiser hierdoor wordt beschouwd als opposant van het regime, is hij ontslagen en werd hij bij opvolgende sollicitaties steeds weer afgewezen. Omdat eisers aldus het leven onmogelijk werd gemaakt, zagen zij zich gedwongen Cuba op 17 december 2017 te verlaten.
De besluiten van 20 augustus 2018
2. Bij de besluiten van 20 augustus 2018 heeft verweerder de identiteit, de nationaliteit en de herkomst van eisers geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eisers problemen hebben ondervonden nadat eiser de bijeenkomst van 15 april 2015 niet had bijgewoond. Verweerder stelde zich evenwel op het standpunt dat deze problemen onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. De discriminatie waarmee eisers in Cuba worden geconfronteerd is volgens verweerder niet van dien aard dat het voor hen daardoor onmogelijk is op sociaal en maatschappelijk gebied te functioneren.
3. In de uitspraak van 28 november 2018 heeft de rechtbank de daartegen gerichte beroepen van eisers gegrond verklaard omdat zij ter zitting bleken te beschikken over diverse originele schriftelijke afwijzingen van sollicitaties van eiser, afkomstig van instellingen gelieerd aan de Cubaanse overheid. Daarnaast verklaarden eisers ter zitting dat door het opvragen van deze documenten bij het Cubaanse regime bekend is geraakt dat zij asiel hebben aangevraagd in het buitenland, waardoor eisers andermaal de negatieve aandacht van de autoriteiten op zich gevestigd weten. De rechtbank heeft de besluiten daarom vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw, met inachtneming van deze nieuwe elementen, op de asielaanvragen van eisers te beslissen.
4. Bij de bestreden besluiten volhardt verweerder in het standpunt dat de door eisers gestelde problemen onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Voor zover eiser te maken heeft gehad met discriminatie op de arbeidsmarkt, is deze niet zodanig dat daarmee wordt voldaan aan de maatstaven van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder acht niet aannemelijk dat eisers in de negatieve belangstelling staan van de Cubaanse autoriteiten. Aan de documenten die eisers in de vorige beroepsprocedure hebben ingebracht hecht verweerder geen betekenis omdat uit onderzoek van Bureau Documenten van 20 september 2019 is gebleken dat de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. In dit verband vindt verweerder het ook opmerkelijk dat eisers alsnog met deze documenten zijn gekomen. Zeker nu eiser stelt in de negatieve belangstelling van de autoriteiten te staan, valt volgens verweerder niet in te zien dat de Cubaanse autoriteiten de moeite zouden nemen deze documenten jaren na dato af te geven. Ook wijst verweerder erop dat alle documenten al in 2015 zijn opgesteld. Daarmee is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat eiser nu en in de toekomst in Cuba helemaal niet meer aan werk kan komen om in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin te voorzien. Tot slot hecht verweerder geen geloof aan de stelling van eisers dat door het opvragen van documenten bij de autoriteiten bekend is geworden dat zij asiel hebben aangevraagd in het buitenland.
5. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat niet elke vorm van onderdrukking of negatieve bejegening door de autoriteiten van het land van herkomst tot de conclusie leidt dat sprake is van een behandeling waartegen asielrechtelijke bescherming moet worden geboden. Daarvoor is vereist dat de vluchtmotieven die naar voren zijn gebracht een zodanig gewicht hebben, dat deze moeten worden gekwalificeerd als gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdragof een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Tegen die achtergrond onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat de discriminatie die eisers in Cuba ondervonden onvoldoende zwaarwegend is om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij tot hun vertrek uit Cuba huisvesting genoten en toegang hadden tot gezondheidszorg en andere voorzieningen. Ook blijkt daaruit dat zij kort voor hun vertrek uit Cuba op legale wijze en zonder problemen een paspoort voor hun dochter hebben verkregen. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat hoewel eiser geen werk kon vinden, eiseres heeft verklaard dat zij als kassière in een winkel heeft gewerkt en met dit werk is gestopt om naar Nederland te kunnen reizen. Weliswaar stelt eiseres dat zij te weinig verdiende om van te kunnen leven, maar gesteld noch gebleken is dat haar situatie in dat opzicht verschilde van die van andere Cubanen, zodat een relatie met een van de gronden uit het Vluchtelingenverdrag ontbreekt. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat hoewel eiser in Cuba te maken heeft met discriminatie op de arbeidsmarkt, er geen sprake is van een situatie waarin eisers zodanig ernstig in hun bestaan worden beperkt dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren.
7. Ook verder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat eiser in Cuba te boek staat als politiek opposant, waardoor hij bij terugkeer problemen zal ondervinden waartegen bescherming moet worden geboden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser tussen 2015 en 2017 verschillende keren op legale wijze uit Cuba is vertrokken en weer is teruggekeerd, zonder daarbij noemenswaardige problemen te ondervinden. In een brief van 18 september 2019 hebben eisers verweerder in dit verband nog geattendeerd op het bestaan van een filmpje waaruit blijkt dat hun familie door militairen is ondervraagd. Verweerder kan echter worden gevolgd in zijn standpunt dat, daargelaten dat eisers niet eerder over een bezoek van militairen aan hun familie hebben verklaard, daarmee nog niet is vastgesteld dat dit bezoek verband hield met eiser als verondersteld tegenstander van het Cubaanse regime.
8. Eisers betogen voorts dat het onderzoek van Bureau Documenten naar de door hen overgelegde documenten niet zorgvuldig is opgesteld en niet inzichtelijk is.
9. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statemag verweerder er in beginsel van uitgaan dat een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de betrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder als bedoeld in artikel 3:2 van de Awbmeebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Daarvan is sprake als de conclusies van een verklaring van onderzoek in relatie tot de bevindingen naar aanleiding van dat onderzoek vragen oproepen, bijvoorbeeld als die bevindingen niet logischerwijs tot de daaraan verbonden conclusies leiden. Ook als een vreemdeling gemotiveerd heeft betwist dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten, zal de staatssecretaris nader invulling moeten geven aan zijn vergewisplicht.
10. Eisers hebben aangevoerd dat niet duidelijk is waar Bureau Documenten zijn expertise op baseert. Ook vragen zij zich of Bureau Documenten over vergelijkingsmateriaal beschikt. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat daarom aan de bevindingen van Bureau Documenten moet worden getwijfeld. De enkele, niet onderbouwde, stelling van eisers dat reeds lange tijd geen onderzoek in Cuba heeft plaatsgevonden, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig en in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het onderzoek van Bureau Documenten niet aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog van eisers dat sprake is van bewijsnood omdat zij, ondanks diverse inspanningen, geen deskundige hebben gevonden die een contra-expertise kan verrichten, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft immers ook op andere gronden overwogen dat niet aannemelijk is dat eisers in de negatieve belangstelling staan van de Cubaanse autoriteiten en dientengevolge bij terugkeer voor problemen moeten vrezen.
11. Eisers hebben verzocht een deskundige te benoemen dan wel (de rechtbank begrijpt: een of meer medewerkers van) Bureau Documenten als getuige op te roepen. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu dit gelet op het voorgaande niet redelijkerwijs aan de beoordeling van de zaak kan bijdragen.
12. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat de Cubaanse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van het feit dat eisers elders asiel hebben aangevraagd en dat zij daardoor bij terugkeer problemen zullen ondervinden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien dat de schoonmoeder van eiser (tevens de moeder van eiseres) zich tot de Cubaanse autoriteiten zou wenden om documenten op te vragen met de mededeling dat eiser deze nodig heeft voor zijn asielprocedure in het buitenland. Evenmin valt in te zien dat indien eisers schoonmoeder dit inderdaad heeft gezegd, de autoriteiten daar vervolgens hun medewerking aan zouden verlenen door het gewenste bewijs - te weten de schriftelijke afwijzing van de sollicitaties van eiser wegens zijn politieke overtuiging - zonder problemen aan haar af te geven. Overigens constateert de rechtbank dat eiseres ter zitting op dit onderdeel van de zienswijze is teruggekomen door te verklaren dat het niet de mededeling van haar moeder is geweest, maar het feit dat haar familie voortdurend door de politie in de gaten wordt gehouden, waardoor het - volgens eiseres - niet anders kan dan dat de autoriteiten inmiddels op de hoogte zijn geraakt van de asielaanvraag van eisers in het buitenland. Nu eisers hebben nagelaten deze stelling, die in feite berust op niet nader geconcretiseerde vermoedens, te onderbouwen, komt daar geen betekenis aan toe.
13. In hun nadere beroepsgronden van 5 februari 2020 hebben eisers gewezen op de problemen die twee andere Cubaanse asielzoekers na gedwongen terugkeer uit Nederland in Cuba hebben ondervonden. Eisers hebben daartoe kopieën van documenten overgelegd waaruit blijkt dat deze voormalige asielzoekers in Cuba worden gezocht vanwege antirevolutionaire activiteiten en het verlaten van het land. Volgens eisers zijn zij bij aankomst op de luchthaven in Havana gearresteerd, gedetineerd en in een enkel geval zelfs verdwenen. Eisers leiden daaruit af dat het aanvragen van asiel in het buitenland tot ernstige problemen leidt. Zij vrezen dat hen bij uitzetting naar Cuba een vergelijkbare behandeling wacht. Deze vrees veronderstelt echter in de eerste plaats dat de Cubaanse autoriteiten op de hoogte zijn van het feit dat eisers in het buitenland asiel hebben aangevraagd. De rechtbank heeft hiervoor echter overwogen dat eisers dat niet aannemelijk hebben gemaakt. In de tweede plaats is niets bekend over de achtergrond van deze voormalige asielzoekers en ontbreken details over de redenen waarom zij destijds uit Cuba zijn vertrokken. Gesteld noch gebleken is dat hun zaken vergelijkbaar zijn met de zaken van eisers. Zelfs als moet worden aangenomen dat de desbetreffende personen bij terugkeer in de problemen zijn geraakt, is dat daarom onvoldoende om aan te nemen dat ook eisers bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eisers niet in aanmerking komen voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De beroepen zijn ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.