ECLI:NL:RBDHA:2020:2751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
09/017586-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in de hals/nek

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 29 mei 2016 in Voorhout, gemeente Teylingen, met een mes in de hals/nek van het slachtoffer gesneden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, aangezien het gebruik van een mes in de hals/nek een aanzienlijke kans op de dood met zich meebrengt. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als bewijs gebruikt, waaruit bleek dat de verdachte de enige aanwezige vrouw was en dat zij het slachtoffer heeft verwond. De verdachte heeft ontkend het slachtoffer te hebben verwond, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de aangever overtuigend waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen, maar oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/017586-19
Datum uitspraak: 27 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E. Laanen, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw, mr. W.G. Nieman, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 mei 2016 te Voorhout, gemeente Teylingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals/nek van die [aangever] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 mei 2016 te Voorhout, gemeente Teylingen [aangever] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hald/nek van die [aangever] te steken/snijden.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat zij op 29 mei 2016 te Voorhout heeft geprobeerd [aangever] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (primair) dan wel dat zij aangever heeft mishandeld (subsidiair), door met een mes in zijn hals/nek te steken/snijden.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 29 mei 2016 omstreeks 00.40 uur kreeg de politie een melding van een mogelijke steekpartij op [adres] te Voorhout. Ter plaatse trof de politie een man aan met ontbloot bovenlijf met snijwonden in zijn hals. De man vertelde dat hij was gestoken door een vrouw. Deze man bleek later [aangever] te zijn. [2] Kort daarop constateerde de huisarts een forse snijwond van tien centimeter in de hals (rechts) van aangever, welke wond is gehecht met zeven hechtingen. [3] Er waren geen aanwijzingen voor pees-, spier-, zenuw- of vaatschade.
Op basis van de verklaringen van aangever en enkele getuigen ontstond de verdenking dat het de verdachte is geweest die aangever heeft verwond. Zij werd aangemerkt als verdachte ter zake van verdenking van poging tot doodslag jegens aangever. De verdachte is blijkens het proces verbaal eerst op 21 januari 2019 aangehouden kunnen worden in deze zaak. In dat verband stelt de rechtbank vast dat de verdachte ook ter terechtzitting heeft gezegd dat zij kort na de bewuste avond naar […] is vertrokken.
Tussenconclusie van de rechtbank
Gelet op het door de arts geconstateerde letsel, een snijwond van tien centimeter, concludeert de rechtbank dat in de hals/nek van aangever is gesneden (en niet gestoken).
Te beantwoorden vraag door de rechtbank
De vervolgens door de rechtbank te beantwoorden vraag is of het daadwerkelijk de verdachte is geweest die in de hals/nek van aangever heeft gesneden. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de geweldsgedraging als een poging tot doodslag dan wel als een poging tot zware mishandeling dan wel als mishandeling is te kwalificeren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, bij gebrek aan overtuigend bewijs en gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte. Volgens de verdediging is er wel wettig bewijs, maar is het onduidelijk wat er vier jaar geleden precies is gebeurd. Die onduidelijkheid kan door het verstrijken van de tijd ook niet meer opgehelderd worden, bijvoorbeeld door een reconstructie. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien de verklaringen van aangever en de getuigen, persoonsverwisseling niet kan worden uitgesloten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Aangifte
Aangever heeft aangifte gedaan en verklaard dat hij op 28 mei 2016 in zijn woning aan [adres] te Voorhout was samen met een aantal collega’s, onder wie [getuige 1] , [collega] en [verdachte] . Hij zag dat [verdachte] ineens bij hem in de hal stond en hij voelde een stralende pijn van een open wond in zijn nek. Hij zag en voelde dat de wond hevig bloedde. Het gebeurde in een mum van tijd. Hij denkt dat [verdachte] hem met een mes heeft gestoken, omdat zij kort daarvoor twee maal met een mes had staan zwaaien. Daarna zag hij dat [verdachte] wegrende naar buiten. Volgens aangever is dit op 29 mei 2016 omstreeks 00.39 uur gebeurd. [4]
Getuigenverklaringen
[getuige 1] heeft verklaard dat hij in zijn woning aan [adres] te Voorhout was, waar het verjaardagsfeestje van [collega] werd gevierd. Hij zag dat [verdachte] een mes pakte en dit in de keel van [aangever] (de rechtbank begrijpt: aangever) stak en dat zij met het mes naar buiten rende. [5]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij in zijn woning aan [adres] te Voorhout was, dat hij zag dat een vrouw naar de keuken liep en daar een mes pakte en hiermee in de nek van een man stak. Hij zag dat zij ineens uithaalde met het mes. De man greep direct naar zijn hals en bloedde. Het mes was 20-25 centimeter lang. Hij zag dat de vrouw direct naar buiten liep. [6]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat zij op 29 mei 2016 op een verjaardagsfeestje bij haar [collega] in Voorhout was. [7] Op het feestje ontstond een vechtpartij tussen een aantal jongens en één van de jongens pakte een mes waarmee hij begon te zwaaien. Zij probeerde het mes af te weren en kreeg daardoor een snee in haar hand. De verdachte heeft ter terechtzitting stellig ontkend een mes in haar hand te hebben gehad en zij heeft ook stellig ontkend aangever te hebben gestoken of gesneden.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die met een mes in de hals/nek van aangever heeft gesneden. Aangever heeft niet gezien dat het de verdachte is geweest die hem verwondde, maar zij stond op het moment dat aangever een hevige pijn in zijn nek voelde wel in zijn nabijheid. De verklaring van aangever past verder in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die het snij-incident wel hebben zien gebeuren. [getuige 1] heeft expliciet de naam van de verdachte genoemd als degene die heeft gestoken (de rechtbank begrijpt: gesneden) en alle drie verklaren dat de verdachte/de vrouw na het voorval meteen naar buiten is gerend of gelopen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat van persoonsverwisse-ling geen sprake is, temeer nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij de enige aanwezige vrouw was.
Voorwaardelijk opzet
Dat een snijwond in de hals/nek een aanmerkelijke kans in zich draagt op het veroorzaken van de dood, is een feit van algemene bekendheid. In de hals bevinden zich immers de luchtpijp en vitale (slag)aders: beschadiging daarvan kan hevige en dodelijke bloedingen tot gevolg hebben. De kans dat aangever door dit geweld van de verdachte, dat heeft geresulteerd in een snijwond van aanzienlijke lengte, had kunnen overlijden, acht de rechtbank daarom aanmerkelijk.
Het doelbewust met een mes in de hals/nek van een persoon snijden is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien zó zeer gericht op een bepaald gevolg, te weten de dood, dat het niet anders kan dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van aangever ook heeft aanvaard. De verdachte heeft daarmee minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever.
Met de officier van justitie acht de rechtbank dan ook de primair ten laste gelegde poging tot doodslag jegens aangever wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
zij op 29 mei 2016 te Voorhout, gemeente Teylingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven met een mes in de hals/nek van die [aangever] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – primair schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel verzocht en subsidiair oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf. Zij heeft daartoe aangevoerd – onder verwijzing naar de brief van psychiater drs. Pawlikowska-Babiak van GGZ Keizersgracht van 9 maart 2020 die zij ter terechtzitting heeft overgelegd – dat bij de verdachte sprake is van ‘complexe problematiek’, waarvoor zij medicatie, cognitieve gedragstherapie en EMDR krijgt en in de toekomst groepstherapie zal krijgen. De verdachte heeft veel angsten, waarvoor zij éénmaal per week in behandeling is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf, door uit het niets met een groot mes van ruim twintig centimeter uit te halen en in de hals/nek van aangever te snijden. Het behoeft geen betoog dat de kans dat aangever door het handelen van de verdachte had kunnen overlijden, groot was. De gevolgen zijn relatief beperkt gebleven. Het letsel dat aangever heeft opgelopen is een forse snijwond van tien centimeter, maar het had veel erger voor hem kunnen aflopen. Daarbij komt dat enkele omstanders getuige zijn geweest van dit snij-incident, zowel binnen als buiten de woning van aangever. Met haar handelen heeft de verdachte dan ook inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van aangever, en – zo is zeer wel denkbaar – angst en onrust veroorzaakt bij degenen die getuigen zijn geweest van het feit of de nasleep ervan. Dit feit wordt de verdachte dan ook zwaar aangerekend. Dat dit misdrijf vier jaar geleden heeft plaatsgehad, maakt het niet minder ernstig.
Persoon van de verdachte
Blijkens het strafblad van de verdachte van 6 maart 2020 is zij niet eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Zij is op dit gebied dan ook als ‘first-offender’ aan te merken.
De rechtbank heeft acht geslagen op de hiervoor genoemde brief van de psychiater van de verdachte van 9 maart 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte kampt met verschijnselen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), een obsessieve-compulsieve stoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis en een eetstoornis, waarvoor zij sinds 2018 in behandeling is bij de psychiater. Volgens de psychiater is de problematiek van de verdachte complex en is een langdurige en intensieve behandeling vereist. Ook blijkt uit de brief dat de verdachte gemotiveerd is en actief deelneemt aan de therapie.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op de inhoud van deze brief van de psychiater en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte al geruime tijd kampt met een complexe problematiek. Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat hiervan ook sprake was ten tijde van het bewezenverklaarde feit, of – als dat al anders zou zijn – dat het feit zijn oorzaak vindt in de problematiek van de verdachte, of zodanig is dat het feit niet aan de verdachte kan worden verweten. De rechtbank rekent het feit dan ook volledig toe aan de verdachte.
Gelet op de aard en de ernst van het feit kan dit uitsluitend worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank weegt bij het bepalen van de hoogte van die straf de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hiervoor weergegeven, nadrukkelijk mee.
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden passend en geboden. Dat betekent dat de verdachte na het uitzitten van een gevangenisstraf van ongeveer vijftien maanden in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. In dat kader kunnen aan de verdachte bijzondere voorwaarden, zoals deelname aan een behandeling, worden opgelegd.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2020.
Mr. Van Zaltbommel en mr. Moese zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016149379, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 106), alsmede een ongenummerd proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1500-2016149379-31 van hetzelfde politiedistrict.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39.
3.Geschrift, te weten een waarneembericht van arts D.O. Mook van de huisartsenpost, p. 38.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 27 t/m 29.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 54 t/m 57.
6.Proces-verbaal van verhoor getuite, p. 49 t/m 50.
7.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2020.