ECLI:NL:RBDHA:2020:2750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
NL20.6245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de voortduring van een maatregel van bewaring van een eiser van Myanmarese nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd op 25 januari 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van de uitspraak van 14 februari 2020, maar dat de voortduring van de maatregel na het verstrijken van de overdrachtstermijn in strijd was met artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 3 maart 2020 tot aan de opheffing op 23 maart 2020. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie van 21 dagen, vastgesteld op € 1.680,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6245

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 januari 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 6a juncto artikel 6, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Bij besluit van 23 maart 2020 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Myanmarese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 februari 2020 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Omdat de bewaring is opgeheven beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaand aan de opheffing ervan onrechtmatig was. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat het zicht op overdracht naar Italië binnen een korte termijn ontbreekt, nu overdrachten aan Italië zijn stopgezet vanwege de uitbraak van het coronavirus en het onduidelijk is wanneer deze overdrachten weer zullen worden hervat.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De inbewaringstelling bij Dublinclaimanten is, anders dan bij andere vreemdelingen, gericht op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht. Uit artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening volgt dat, indien een vreemdeling in bewaring wordt gehouden en de overdracht niet geschiedt binnen zes weken vanaf de datum van aanvaarding van het overname - of terugnameverzoek, dan wel binnen zes weken vanaf het tijdstip waarop het beroep of het bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening, de vreemdeling niet langer in bewaring wordt gehouden.
4.1.1
Op grond van artikel 82, tweede lid, aanhef en onder a, jo artikel 82, eerste lid, van de Vw heeft een beroep tegen een besluit waarbij een asielaanvraag niet in behandeling is genomen omdat een ander land op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is, geen opschortende werking. Het Nederlands rechtssysteem kent de situatie als bedoeld in artikel 27, derde lid aanhef en onder b, van de Dublinverordening niet. Eiser heeft hangende zijn beroep bij de rechtbank in de Dublinprocedure verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 februari 2020 [2] afgewezen, zodat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat in de Dublinprocedure dus geen sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
4.2
De voortduring van de maatregel van bewaring is na het verstrijken van de overdrachtstermijn, oftewel zes weken na het claimakkoord (te rekenen vanaf 20 januari 2020), in strijd met artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening. Verweerder had, om te waarborgen dat eiser binnen zes weken kon worden overgedragen, de voorzieningenrechter kunnen verzoeken zo spoedig mogelijk uitspraak te doen, gelet op de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd. Dat laatste is niet gebeurd. Dit betekent dat de bewaring met ingang van 3 maart 2020 onrechtmatig is. Gelet hierop behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd geen verdere bespreking.
5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 3 maart 2020 tot aan de opheffing ervan op 23 maart 2020 onrechtmatig.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 21 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 21 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.680,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.680,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 1.680,- uit te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL20.2332.
2.Zaaknummer NL20.2120.