ECLI:NL:RBDHA:2020:2748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
NL20.6708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 6, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 in het kader van de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Colombiaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 maart 2020, op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, met een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 23 maart 2020 en op heden uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft overwogen dat het horen van eiser in persoon, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet, in deze uitzonderlijke situatie niet mogelijk was vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht van de vreemdeling om gehoord te worden belangrijk is, maar niet absoluut. Gezien de huidige omstandigheden, waaronder de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus, heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet horen van eiser in deze zaak gerechtvaardigd was. Eiser was in staat om zijn standpunt schriftelijk kenbaar te maken via zijn gemachtigde.

Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel opgeheven moet worden, omdat de termijn van de asielprocedure is verlengd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en voortduurt. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een lichter middel rechtvaardigen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6708

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van der Heijden).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft de gronden van beroep op 19 maart 2020 ingediend. Verweerder heeft daar op 19 maart 2020 schriftelijk op gereageerd. De rechtbank heeft op 23 maart 2020 het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank stelt ambtshalve het volgende voorop.
De rechtbank heeft in dit geval afgezien van het horen van eiser, hoewel dat op grond van artikel 94, vierde lid Vw is voorgeschreven. Op dit moment is het horen van een vreemdeling in persoon of via een telehoor-verbinding in technische en praktische zin vanwege ontbrekende capaciteit (bijna) onmogelijk en verder ook onwenselijk, gelet op alle maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het Corona-virus en het dringende advies tot het bewaren van onderlinge afstand (social distancing) dat ook de rechtbank, de betreffende detentie-instelling en de verder betrokken personen, waaronder de tolk, in acht moeten nemen. Daarbij is van belang dat er geen grond is voor de verwachting dat deze beletselen zich binnen afzienbare tijd niet meer zullen voordoen.
2.1
De omstandigheid dat eiser niet is gehoord in verband met de maatregel van bewaring, vormt echter geen aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep. Hoewel het recht van een vreemdeling om te worden gehoord in verband met zijn bewaringsprocedure een zeer belangrijk recht is, is het niet absoluut. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM; zie bijvoorbeeld de arresten van 24 oktober 1979, app.no. 6301/73 (Winterwerp), van 21 oktober 1986, app.no. 9862/82 (Sanchez-Reisse) en 17 januari 2012, app.no. 36760/06 (Stanev) kan worden afgezien van het horen van een persoon aan wie de vrijheid is ontnomen, voor zover rekening wordt gehouden met zijn rechten op grond van artikel 5 EVRM.
De rechtbank wijst verder op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; uitspraak van 17 juni 2004, 200404027/1), waaruit kan worden afgeleid dat in bijzondere omstandigheden kan worden afgezien van het oproepen en horen van de vreemdeling. In deze uitspraak heeft de Afdeling namelijk als volgt geoordeeld:
“2.3 Vaststaat dat de rechtbank appellant op de voet van artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 heeft opgeroepen om in persoon ter zitting van de rechtbank te verschijnen. Derhalve was de vreemdeling op grond van artikel 8:27, eerste lid, van de Awb, verplicht te verschijnen, waartoe hij diende te worden aangevoerd. Indien de vreemdeling niet wordt aangevoerd en daardoor in strijd met zijn in laatstgenoemde bepaling neergelegde verplichting niet verschijnt, dient de rechtbank, alvorens uitspraak te doen op het beroep van de vreemdeling zonder dat zij deze gehoord heeft, zich ervan te vergewissen waarom de vreemdeling niet is verschenen. In aanmerking genomen het karakter van de voorliggende maatregel betekent dit naar het oordeel van de Afdeling in dit geval dat de rechtbank bij het bevoegde gezag van de inrichting of de afdeling waar appellant verblijft, nader had moeten informeren naar de aard en ernst van het besmettingsgevaar.”
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich nu een zodanig bijzondere situatie voor, dat gerechtvaardigd is dat van het horen in persoon in zijn algemeenheid wordt afgezien. Gelet op het feit dat als gevolg van van overheidswege ingesteld landelijk beleid wordt afgezien de vreemdeling te laten vervoeren en zitting in het openbaar te houden, om op deze wijze besmettingsgevaar in te dammen, ziet de rechtbank geen aanleiding in elk specifiek geval navraag te doen naar de aard en ernst van het besmettingsgevaar.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de rechten van eiser in de gegeven uitzonderlijke situatie voldoende gewaarborgd zijn doordat de rechtbank zijn gemachtigde in staat heeft gesteld om schriftelijk zijn standpunt kenbaar te maken. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat eiser voor de zitting op de hoogte is gesteld van de aangepaste maatregelen en hij zich ook hierover heeft kunnen uitlaten. Uit de eerdergenoemde jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het arrest Sanchez-Reisse, punt 51, volgt dat hiermee wordt voldaan aan de vereisten van artikel 5 EVRM, gelezen in combinatie met artikel 6 EVRM. Het niet in persoon horen van eiser is dan ook geen reden voor gegrondverklaring van het beroep.
3. Eiser voert aan dat de maatregel dient te worden opgeheven. Verweerder heeft eiser op 17 maart 2020 bericht dat in verband met het corona virus de termijn van de algemene asielprocedure met 6 dagen wordt verlengd. De huidige omstandigheden zijn onvoorziene omstandigheden en dienen niet voor rekening van eiser te komen. Eiser heeft ter staving van zijn asielaanvraag een origineel paspoort overlegd, dat echt is bevonden. Hiermee staat zijn identiteit en nationaliteit vast. Eiser heeft er belang bij dat zijn asielaanvraag in behandeling wordt genomen. Daardoor ligt het meer voor de hand dat zijn asielzaak in de verlengde asielprocedure wordt behandeld dan dat hij gedurende 23 uur wordt opgesloten in een cel. Als eiser naar buiten komt, dan mag hij zich alleen bevinden op de binnenruimte tussen de cellen. De luchtplaats is dicht in verband met het personeelstekort. Eiser zal zich aan alle aanwijzingen houden, omdat hij belang heeft bij de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij zal zich niet onttrekken aan het toezicht.
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig voortduurt. Voor zover eiser stelt dat de maatregel dient te worden opgeheven in verband met de verlenging van de termijn op grond van artikel 3.115 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), stelt de rechtbank voorop dat de rechtmatigheid van die verlenging in deze procedure niet voorligt. Voorts is niet gebleken dat eisers asielaanvraag niet binnen de grensprocedure kan worden afgehandeld. Afwijking van de termijnen leidt er in deze zaak niet toe dat de maatregel onevenredig bezwarend is. Voor zover eiser heeft willen betogen dat verweerder een lichter middel diende toe te passen, volgt de rechtbank dit evenmin omdat eiser geen bijzondere individuele feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot toepassing van een lichter middel zouden moeten leiden. Voorts verdraagt, volgens vaste jurisprudentie, een dergelijk middel zich ook niet met het grensbewakingsbelang. Voor zover eiser zich beklaagt over het feit dat hij langdurig in zijn cel zit en de luchtplaats dicht is, wijst de rechtbank erop dat zij zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring dient te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime, en dat een klacht over de toepassing van het regime binnen de plaats of ruimte niet tot gegrondbevinding van het beroep tegen de maatregel kan leiden. De beroepsgronden slagen niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een
openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.