ECLI:NL:RBDHA:2020:2744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
NL20.4909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van een Sierra Leoonse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Sierra Leoonse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser aangevoerde redenen voor zijn vlucht, waaronder gedwongen lidmaatschap van de Poro-genootschap en de daaropvolgende bedreigingen door zijn stiefvader, niet geloofwaardig waren. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen en dat verweerder de aanvraag terecht als ongegrond had afgewezen.

Tijdens de zitting op 11 maart 2020 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. E. Slutzky, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk bedreigd werd door zijn stiefvader en dat de informatie die hij had aangevoerd over de Poro-genootschap niet specifiek genoeg was om zijn persoonlijke ervaringen te staven. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij in gevaar was in zijn land van herkomst en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag dus terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4909

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Sierra Leoonse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum eiser] . Hij heeft hier te lande eerst op 6 januari 2010 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder niet in behandeling genomen op de grond dat een andere lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser heeft daarna op 28 juli 2018 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn stiefvader hem dwong om lid te worden van de Poro-genootschap in Kono, dat traditioneel en taboe is. De stiefvader van eiser bracht hem naar dit genootschap om te worden ingewijd. Er zijn volgens eiser mensen ernstig gewond geraakt en overleden na rituele inwijdingen in de Poro-genootschap. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser verwezen naar artikelen van de Standard Times Press en The Sun van 17 november 2017, respectievelijk 5 augustus 2019, waaruit dit blijkt. Eiser wilde daarom niet worden ingewijd en is mishandeld door de genootschapsleden toen hij dit had geuit. Eiser is na een dag ontsnapt uit de genootschap en enkele dagen in Kono opgevangen door een vrouw. Hij is daarna met het openbaar vervoer teruggekeerd naar Freetown, zijn woonplaats, waar eiser bij zijn vriend [naam 2] is ondergedoken. Eiser heeft van zijn vrienden en tante gehoord dat zijn stiefvader en de andere leden van de genootschap op zoek naar hem waren en dat zijn stiefvader hem heeft bedreigd met de dood. Eiser heeft zelf ook op een avond bij het huis van zijn stiefvader uit een woordwisseling tussen eiser en zijn moeder kunnen afleiden dat eisers stiefvader hem zocht en wilde vermoorden. Eiser vreest hierdoor in het land van herkomst door zijn stiefvader te worden opgepakt en vermoord. Hij is daarom gevlucht.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
  • gedwongen lidmaatschap tot Poro-genootschap door stiefvader, de ontsnapping daaraan en daaropvolgende problemen.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat hij eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig heef geacht. Eisers gestelde lidmaatschap tot de Poro-genootschap door zijn stiefvader, de ontsnapping en de daaropvolgende problemen acht verweerder ongeloofwaardig. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser stelt tien à elf jaar geleden hetgeen hij aan zijn asielrelaas ten grondslag heeft gelegd te hebben meegemaakt. Eiser meent dat niet is gebleken op welke wijze de invloed van het tijdsverloop vanaf dat moment tot aan de gehoren waaraan hij is onderworpen, is betrokken in de belangenafweging van de besluitvorming. Ook is niet gebleken dat verweerder actuele landeninformatie heeft gebruikt voor de toetsing van het asielrelaas. De stukken waar eiser naar heeft verwezen dienen dan ook gehouden te worden als een begin van bewijs. Daarnaast heeft verweerder naar aanleiding van de zienswijze de overweging in het voornemen omtrent de vrouw die eiser heeft opgevangen en eisers gebruik van het openbaar vervoer doen vervallen, maar niet uitgelegd hoe dit de geloofwaardigheid van de overige aspecten van eisers asielrelaas beïnvloedt. Ook heeft verweerder eisers culturele achtergrond niet kenbaar betrokken bij de besluitvorming en is verweerder ook ten onrechte ervan uitgegaan dat eiser in de door verweerder vereiste mate heeft kunnen verklaren.
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
Op p. 3 van het bestreden besluit merkt verweerder op dat het asielrelaas persoonlijk is en getoetst wordt op aannemelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat de stukken waar eiser naar heeft verwezen de algemene situatie met betrekking tot de Poro-genootschap omschrijven en niet dienen ter staving van eisers persoonlijk verhaal. Pas als eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk contact heeft gehad en bedreigingen heeft ondervonden vanuit dat genootschap wordt algemene informatie daarbij van belang.
4.2
Verweerder heeft verder op p. 2 van het bestreden besluit eisers achtergrond, waaronder zijn leeftijd ten tijde van hetgeen hem zou zijn overkomen en zijn culturele achtergrond, kenbaar betrokken bij de besluitvorming. Het is in dit verband aan eiser is om met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat zijn cultuur of andere omstandigheden hem in de weg hebben gestaan om zo nauwkeurig en consistent mogelijk te verklaren. Eiser is daar niet in geslaagd. De stelling van eisers gemachtigde dat zij eiser meerdere malen moest bevragen voordat hij antwoordde is daarvoor immers onvoldoende. Eiser heeft daarnaast aan het einde van het nader gehoor (p. 23 van het nader gehoor) verklaard dat het verloop van het gehoor volgens hem goed was, alles helder en dat wat hij naar voren had gebracht een helder verhaal was.
4.3
Verweerder heeft op p. 5 van het bestreden besluit gemotiveerd dat het doen vervallen van de overwegingen omtrent de vrouw die eiser heeft opgevangen en eisers gebruik van het openbaar vervoer niet tot een ander blik op de geloofwaardigheid van het relevant element leiden, nu de ongeloofwaardigheid op vele andere argumenten is gebaseerd. Gelet hierop volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat verweerder niet kenbaar is ingegaan op de wijze waarop het doen vervallen van deze overwegingen doorwerkt in de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte eisers asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser meent dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over de lengte van de periode van zijn verblijf bij de Poro-genootschap. Ook heeft verweerder eiser ten onrechte tegengeworpen dat eiser tijdens het gehoor dat deel uitmaakt van de procedure die eiser doorliep, waarin werd bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag (het Dublingehoor), tegenstrijdig heeft verklaard over de plaats waar eiser een verwonding heeft opgelopen die tot een litteken heeft geleid en waar eiser tijdens het nader gehoor naar heeft verwezen. Eiser wijst in dit verband erop dat hij naast zijn verklaringen niet meer bewijs voor zijn litteken kan leveren en verwijst ook naar een rapport van de FMMU waarin zijn litteken wordt benoemd. Verweerder heeft volgens eiser ook miskend dat eiser niet langs het huis van zijn stiefvader is gelopen in de periode dat eiser onderdook. Eiser voert verder aan dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet heeft kunnen verklaren over hoe zijn stiefvader op zoek naar hem is geweest omdat hij dat als onderduiker niet heeft kunnen weten.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat van eiser verwacht kan worden dat hij – los van de lengte van de periode van zijn verblijf – gedetailleerder over zijn ervaringen tijdens het daadwerkelijke verblijf bij de genootschap zelf verklaart. Dat verweerder al dan niet een andere opvatting heeft dan eiser van het tijdsbestek waarbinnen eiser daar zou zijn geweest, leidt de rechtbank, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit standpunt ook voldoende gemotiveerd op p. 4 van het bestreden besluit.
6.2
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij tijdens het nader gehoor, in vergelijking met het Dublingehoor, tegenstrijdig heeft verklaard over de plaats waar hij de verwonding zou hebben opgelopen die tot het litteken heeft geleid, waar eiser tijdens de gehoren naar heeft verwezen. De rechtbank volgt eiser hierbij niet in zijn betoog dat hij vanwege stress tijdens het Dublingehoor heeft verklaard dat hij zijn verwondingen in Makeni heeft opgelopen en niet Kono, zoals hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard. Hiertoe wordt overwogen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij vanwege stress anders heeft verklaard tijdens het Dublingehoor. Voor dat oordeel is het enkele betoog daartoe en de stelling van eisers gemachtigde dat eiser tijdens een kantoorbespreking heeft aangegeven gestrest te zijn vanwege de gesloten ruimte onvoldoende.
6.3
Met betrekking tot de tegenwerping door verweerder van de bron van eisers littekens overweegt de rechtbank onder verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 6.1 en 6.2 is overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een tijd bij de Poro-genootschap heeft moeten doorbrengen, waardoor causaal verband tussen zijn gestelde ervaringen aldaar en de daardoor opgelopen verwondingen en het litteken waar dat toe heft geleid niet kan worden vastgesteld. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat hier geen betekenis aan gehecht dient te worden. Daartoe heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd op p. 5 van het bestreden besluit. Het rapport van de FMMU dat zijn litteken benoemt leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6.4
Met betrekking tot eisers betoog dat eiser niet langs het huis van zijn stiefvader is gelopen, stelt de rechtbank vast dat eiser het volgende heeft verklaard over hoe hij te weten is gekomen dat zijn stiefvader hem zocht (p. 22-23 van het nader gehoor):
“Eén keer sprak mijn stiefvader met mijn moeder. De afstand vanaf waar mijn stiefvader woonde en waar ik verbleef, bij [naam 2] , was niet ver. Ik hoorde hem toen hij tegen mijn moeder zei dat hij naar mij op zoek was en dat hij mij zou vermoorden als hij mij tegen zou komen. Dat heb ik wel persoonlijk gehoord.”
Verweerder stelde daarna de volgende vraag:
“Hoe kan het dat u dat gehoord heeft. Woonde hij zo dichtbij?”
Daarop antwoordde eiser:
“Het was op een kleine afstand. Het enige moment dat ik frisse lucht kon krijgen, was in de nacht. Ik liep daar in de omgeving op die bewuste avond en toen hoorde ik dat hij dit tegen mijn moeder zei.
Kort hierna stelde verweerder de volgende vraag:
“Hoe komt het dat u juist langs het huis van uw stiefvader gaat lopen, als u juist alleen maar in de nacht naar buiten kon, omdat het anders gevaarlijk was?”
Daarop antwoordde eiser:
“Ik liep op straat, het was al laat en het was donker. Sierra Leone in de nacht, is het niet te vergelijken met Nederland. Als het donker is, is het echt donker.”
Eiser heeft blijkens het nader gehoor de veronderstelling bij verweerder dat eiser langs het huis van zijn stiefvader was gelopen niet weerlegd. Ook zijn geen correcties en aanvullingen met betrekking hiertoe ingediend. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog hij niet heeft verklaard dat hij voorbij het huis van zijn stiefvader is gelopen.
6.5
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van eiser verwacht kan worden dat hij verklaart over wat zijn stiefvader eraan deed om hem te kunnen vinden. Verweerder heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd op p. 5 van het bestreden besluit. Eisers betoog dat hij afhankelijk zou zijn van anderen voor informatie baat hem in dit verband niet omdat hij zelf tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij van anderen heeft vernomen dat zijn stiefvader er alles aan deed om hem te kunnen vinden, zodat verweerder van eiser heeft mogen verwachten dat eiser daar meer over verklaart.
7. Al hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Faulborn, griffier.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl. Deze uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.