ECLI:NL:RBDHA:2020:2742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
NL20.5824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Soedanese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had eerder in Frankrijk asiel aangevraagd en verweerder verzocht om hem terug te nemen. Eiser stelde dat er in Frankrijk structurele tekortkomingen waren in de asielprocedure en dat terugkeer naar Frankrijk een schending van zijn mensenrechten zou opleveren, gezien zijn medische situatie en de lockdown door het coronavirus.

De rechtbank overwoog dat verweerder in principe mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders was. De rechtbank concludeerde dat de door eiser overgelegde informatie niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Frankrijk. Bovendien werd vastgesteld dat de medische zorg in Frankrijk vergelijkbaar was met die in Nederland en dat er geen reden was om aan te nemen dat eiser niet de benodigde zorg zou ontvangen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5824
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Na telefonisch overleg en verkregen toestemming van partijen, bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Soedanese nationaliteit. Op 6 december 2019 heeft hij verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder op 25 juli 2016 en 7 december 2018 in Frankrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Gelet op deze informatie heeft verweerder de Franse autoriteiten op 22 januari 2020 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Dit verzoek is op 29 januari 2020 door de Franse autoriteiten geaccepteerd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van eisers asielaanvraag.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte niet verantwoordelijk heeft geacht zijn asielaanvraag in behandeling te nemen. In Frankrijk is sprake van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Terugkeer naar Frankrijk levert dan ook een schending op van artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg van 26 april 2019 (12L190/19.A) en het AIDA Country Report: France 2018 update van maart 2019. Daarnaast hebben asielzoekers in Frankrijk volgens eiser geen dan wel onvoldoende toegang tot medische zorg. Eiser heeft te kampen met diverse lichamelijke klachten, slaapproblemen en PTSS. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of de medische situatie van eiser aan overdracht in de weg staat. Gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van eiser is zijn overdracht aan Frankrijk onevenredig hard. Tot slot heeft eiser gewezen op de volledige lockdown in Frankrijk als gevolg van het corona-virus.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in principe vanuit gaan dat Frankrijk haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Daar is eiser niet in geslaagd.
4.2.
De door eiser overgelegde informatie geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen. Uit het AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk, maar deze problemen zijn niet dusdanig dat ten aanzien van Frankrijk niet meer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bovendien volgt uit het rapport dat aan alle asielzoekers opvang wordt geboden, ook aan Dublinclaimanten. Uit het AIDA-rapport leidt de rechtbank ook niet af dat Dublinclaimanten geen aanspraak kunnen maken op medische voorzieningen.
4.3
Het persoonlijk relaas van eiser biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Eiser heeft weliswaar medische klachten, maar niet gebleken is dat hij in Frankrijk niet de benodigde medische zorg kan krijgen dan wel dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er vanuit gegaan worden dat de medische verzorgingsmogelijkheden in Frankrijk vergelijkbaar zijn met de mogelijkheden in Nederland. Dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar eisers medische situatie wordt daarom evenmin gevolgd. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat, gelet op de uitspraak van het Verwaltungsgericht van 26 april 2019 en zijn medische situatie, terugkeer naar Frankrijk een risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling oplevert. In die zaak was sprake van zeer specifieke individuele omstandigheden. Eisers situatie is daarmee niet te vergelijken. Voor zover eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen individuele garanties als bedoeld in het arrest Tarakhel heeft gevraagd, wordt overwogen dat die uitspraak erop zag dat in Italië door de gebrekkige opvangvoorzieningen strijd met artikel 3 EVRM dreigde. Gezien het hiervoor overwogene doet zich dat in Frankrijk niet voor. Daarbij hebben de Franse autoriteiten door het aanvaarden van het terugnameverzoek gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zullen nemen, dat hem passende opvang wordt geboden en dat de benodigde medische zorg wordt verleend.
4.4.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het feit dat Frankrijk zich momenteel in een zogenaamde lockdown situatie bevindt en de grenzen heeft gesloten voor personen van buiten de Europese Unie, niet maakt dat verweerder eisers asielverzoek aan zich moet trekken. De omstandigheden rondom het corona-virus maken niet dat Frankrijk niet meer verantwoordelijk is te achten voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Verder is van belang dat de door Frankrijk getroffen maatregelen zoals het sluiten van de buitengrenzen van tijdelijke aard zijn en dat verweerder eisers overdracht naar Frankrijk vooralsnog kan opschorten. Pas indien de overdrachtstermijn dreigt te verstrijken is verweerder gehouden nadere actie te ondernemen. Daar is hier nog geen sprake van.
4.5.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich in alle redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding is het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
4.6.
Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl. Deze uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.