ECLI:NL:RBDHA:2020:2710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
NL19.31812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Chinese nationaliteit op grond van geloofsvervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van een Chinese eiser, die zich beroept op vervolging vanwege zijn geloof in de christelijke stroming Quannengshen. De eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn bewering dat hij oprecht bekeerd is tot het Quannengshen-geloof en dat hij bij terugkeer naar China in de verhoogde negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten zou komen te staan.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser op 5 februari 2020 is gehoord, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de eerdere asielaanvraag en de daaropvolgende afwijzing in overweging genomen, evenals de argumenten van de eiser over gewijzigd beleid en de overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en geloof. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in staat is geweest om zijn bekering overtuigend te onderbouwen en dat de overgelegde documenten niet als nieuw bewijs kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht heeft gesteld dat de aanvraag van de eiser als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.31812
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluit van 30 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.31813, plaatsgevonden op 5 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.S. Nie. Tevens was de echtgenote van eiser aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Chinese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]
2. Op 7 februari 2015 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij onder meer ten grondslag gelegd dat hij [naam 2] is, geboren op [geboortedatum 2] en afkomstig uit Zhuhai-stad (provincie Guangdong), China, en in het bezit is van de Chinese nationaliteit. Verder heeft eiser verklaard dat hij zich in 2005 heeft bekeerd tot het christelijk geloof, dat hij in 2011 is overgestapt naar de christelijke stroming Quannengshen, dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn evangeliseringsactiviteiten in het kader van Quannengshen, en dat hij China heeft verlaten vanwege de gestelde problemen als gevolg van zijn evangeliseringsactiviteiten in dat kader. Bij besluit van 27 oktober 2015 is de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en h, van de Vw [1] . Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 december 2015 ongegrond verklaard. De uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling [2] van 30 december 2015 bevestigd. Het besluit van 27 oktober 2015 is daarmee in rechte onaantastbaar geworden.
3. Op 7 oktober 2019 heeft eiser deze opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser is op 20 december 2019 gehoord. Eiser heeft documenten ter onderbouwing van zijn nationaliteit en identiteit overgelegd. Verder heeft hij zich beroepen op gewijzigd beleid, te weten: de Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10) betreffende bekeerlingen, en heeft hij aangevoerd dat hij zich heeft verdiept in het geloof Quannengshen.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat het overgelegde paspoort en WI 2018/10 geen nova zijn. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres nog altijd niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk oprecht bekeerd is tot de christelijke stroming Quannengshen. Daarom is niet aannemelijk dat hij bij terugkeer naar China in de verhoogde negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten staat.
5. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Medisch Paspoort
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het door eiser overgelegde medisch paspoort, dat door Bureau Documenten als echt is beoordeeld, geen novum is. Eiser heeft immers al tijdens zijn eerste asielprocedure verklaard dat hij een valse identiteit heeft opgegeven en dat zijn ware identiteit [naam] is, geboren in (de provincie) Shaanxi op [geboortedatum] . Eiser heeft daarom met het medisch paspoort alleen zijn eerder opgegeven personalia onderbouwd.
WI 2018/10
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat WI 2018/10 gewijzigd beleid is. De werkinstructie wijkt immers inhoudelijk niet af van de vaste gedragslijn die verweerder eerder hanteerde. In WI 2018/10 is uitsluitend de manier waarop verweerder de geloofwaardigheid van de bekering beoordeelt nader uiteen gezet. De pijlers waaraan de gestelde bekering wordt getoetst zijn dezelfde.
De gestelde bekering
8. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2014 [3] mag verweerder juist in een geval als dit, waarin de gestelde bekering in de eerdere procedure niet geloofwaardig is geacht omdat eiser geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van eiser verlangen dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Voor zover wordt gesteld dat er een voortzetting van het bekeringsproces is, moet eiser inzichtelijk maken waarom hij hiertoe is gekomen en hoe dit proces is verlopen, en dient hij tot uiting te brengen dat deze keuze weloverwogen en bewust is. Het is dus aan eiser om de gestelde bekering alsnog aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent de bekering en het proces daarvan.
9. De wijze van beoordelingen van aanvragen waarbij bekering als asielmotief is aangevoerd, is door verweerder vastgelegd in WI 2018/10. Volgens paragraaf 7 van deze werkinstructie, voor zover thans van belang, gaat het bij een opvolgende aanvraag om de vraag wat nieuw is aan de bekering ten opzichte van de eerdere procedure waardoor er nu wel sprake is van een oprechte bekering. Indien de vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om zijn bekering geloofwaardig te maken. Zo zal er bij een herhaalde aanvraag minder snel het voordeel van de twijfel gegeven kunnen worden, omdat (een groot deel van) de gestelde bekering eerder ongeloofwaardig is geacht. Daarbij dient ook bedacht te worden dat een opvolgend verzoek om internationale bescherming geen herexamen is, dat telkens opnieuw gedaan kan worden. Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.
10. Ter beoordeling van de rechtbank staat dus of verweerder, met inachtneming van hetgeen onder 8. en 9. is overwogen, zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij tot de gestelde verdieping van zijn bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser er ook in deze procedure niet in is geslaagd om met zijn verklaringen inzicht te geven in zijn bewustwordingsproces en zijn persoonlijke beweegredenen om zich te bekeren tot de Quannengshen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser net als in de eerdere procedure op vragen over de verschillen tussen een reguliere christelijke stroming en de Quannengshen en de aard van zijn geloofsverdieping vage verklaringen heeft afgelegd. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het opvallend is dat eiser tijdens zijn eerdere asielprocedure heeft verklaard dat hij voorganger was in zijn gemeenschap en nu heeft verklaard dat hij toen nog maar aan het begin stond van zijn geloofsovertuiging en beleving. Ook heeft eiser vage en wisselende verklaringen afgelegd over hoe hij zijn gestelde geloofsleven in Nederland uitoefent, hoe de kerk in Nederland is georganiseerd en welke belangrijke taken hij verricht. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij helpt bij het vertalen van kerkliederen naar het Nederlands terwijl hij geen Nederlands spreekt, en anderzijds dat er een vertaler is maar dat hij redigeert en kijkt of het juist vertaald is met behulp van het internet en woordenboeken. De verklaring die eiser hiervoor heeft gegeven, dat hij nerveus was tijdens het gehoor waardoor hij het niet goed uit kon leggen, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser tijdens het gehoor voldoende gelegenheid is geboden om uitleg te geven over zijn verklaringen en dat hij correcties en aanvullingen op het gehoor heeft kunnen indienen. Verder weet eiser niet waar de fysieke bijeenkomsten van zijn gestelde kerk plaatsvinden, met hoeveel personen binnen zijn gestelde kerk hij geloofsgesprekken heeft gehad, hoeveel personen hij heeft benaderd in het evangelisatiewerk en wie deze personen zijn. Eiser kan alleen verklaren dat hij mensen benaderde via facebook, maar dat hij dit facebookprofiel niet meer heeft. Daarnaast heeft verweerder het vreemd kunnen vinden dat eiser en zijn echtgenote, die eveneens heeft gesteld te zijn bekeerd tot de Quannengshen, niet van elkaar weten welke activiteiten zij voor de kerk verrichten.
12. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de overgelegde brief van 7 oktober 2016 van zijn gestelde geloofsgenoot [naam 3] , die getuigt over vervolging van aanhangers van het Quannengshen-geloof, niet kan worden aangemerkt als een objectief verifieerde bron. Daarnaast geeft deze brief ook geen inzicht in het proces van bekering van eiser.
13. Nu eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij bekeerd is tot het Quannengshen- geloof, komt de rechtbank niet toe aan een nadere bespreking van de overgelegde stukken die betrekking hebben op de positie van leden van de Quannengshen in China.
Vrees bij terugkeer
14. Gelet op het vorenstaande heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar China in de verhoogde negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten staat vanwege zijn geloof en dat hij na aankomst meteen zal worden opgepakt door de Chinese autoriteiten.
Slotsom
15. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Omdat sprake is van een opvolgende asielaanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard, is de aanvraag terecht met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State