ECLI:NL:RBDHA:2020:2708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
NL19.31810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Chinese nationaliteit op grond van geloofsvervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van een Chinese eiseres, die zich beroept op vervolging vanwege haar geloof in de christelijke stroming Quannengshen. De eiseres had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar bewering dat zij daadwerkelijk bekeerd is tot het Quannengshen-geloof en dat zij bij terugkeer naar China in de verhoogde negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten zou komen te staan.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiseres op 7 oktober 2019 een opvolgende asielaanvraag indiende, na eerder in 2015 een afwijzing te hebben ontvangen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres en de afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de eiseres niet in staat is geweest om overtuigend aan te tonen dat haar bekering oprecht is en dat zij niet in staat is geweest om haar vrees voor vervolging bij terugkeer naar China aannemelijk te maken.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.31810
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluit van 30 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.31811,
plaatsgevonden op 5 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen G.S. Nie. Tevens was de echtgenoot van eiseres aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Chinese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Op 7 februari 2015 heeft eiseres haar eerste asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft zij onder meer ten grondslag gelegd dat zij [naam 2] is, geboren op [geboortedatum 2] en afkomstig uit Zhuhai-stad (provincie Guangdong), China, en in het bezit is van de Chinese nationaliteit. Verder heeft eiseres verklaard dat zij sinds 1999 is gedoopt en het protestantse geloof Yinxinchenyi aanhangt, dat zij in 2011 is overgestapt naar de christelijke stroming Quannengshen, dat zij problemen heeft ondervonden als gevolg van haar evangeliseringsactiviteiten in het kader van Quannengshen en dat zij China heeft verlaten vanwege de gestelde problemen als gevolg van haar evangeliseringsactiviteiten in dat kader. Bij besluit van 27 oktober 2015 is de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en h, van de Vw [1] . Het hiertegen door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 3 december 2015, ongegrond verklaard. De uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling [2] van 30 december 2015 bevestigd. Het besluit van 27 oktober 2015 is daarmee in rechte onaantastbaar geworden.
3. Op 7 oktober 2019 heeft eiseres deze opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiseres is op 20 december 2019 gehoord. Eiseres heeft documenten ter onderbouwing van haar nationaliteit en identiteit overgelegd. Verder heeft zij zich beroepen op gewijzigd beleid, te weten: de Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10) betreffende bekeerlingen en heeft zij aangevoerd dat zij zich heeft verdiept in het geloof Quannengshen.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat het overgelegde paspoort en WI 2018/10 geen nova zijn. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres nog altijd niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk oprecht bekeerd is tot de christelijke stroming Quannengshen. Daarom is niet aannemelijk dat zij bij terugkeer naar China in de verhoogde negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten staat.
5. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan,
De rechtbank oordeelt als volgt.
Paspoort
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het door eiseres overgelegde Chinese paspoort voor reizen naar Hongkong en Macau, dat door Bureau Documenten als echt is beoordeeld, geen novum is. Eiseres heeft immers al tijdens haar eerste asielprocedure verklaard dat zij een valse identiteit heeft opgegeven en dat haar ware identiteit [naam] is, geboren in (de provincie) Guangdong op [geboortedatum] . Eiseres heeft daarom met het paspoort alleen haar eerder opgegeven personalia onderbouwd.
WI 2018/10
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat WI 2018/10 gewijzigd beleid is. De werkinstructie wijkt immers inhoudelijk niet af van de vaste gedragslijn die verweerder eerder hanteerde. In WI 2018/10 is uitsluitend de manier waarop verweerder de geloofwaardigheid van de bekering beoordeelt nader uiteen gezet. De pijlers waaraan de gestelde bekering wordt getoetst zijn dezelfde.
De gestelde bekering
8. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2014 [3] mag verweerder juist in een geval als dit, waarin de gestelde bekering in de eerdere procedure niet geloofwaardig is geacht omdat eiseres geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van eiseres verlangen dat zij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Voor zover wordt gesteld dat er een voortzetting van het bekeringsproces is, moet eiseres inzichtelijk maken waarom zij hiertoe is gekomen en hoe dit proces is verlopen, en dient zij tot uiting te brengen dat deze keuze weloverwogen en bewust is. Het is dus aan eiseres om de gestelde bekering alsnog aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent de bekering en het proces daarvan.
9. De wijze van beoordelingen van aanvragen waarbij bekering als asielmotief is aangevoerd, is door verweerder vastgelegd in WI 2018/10. Volgens paragraaf 7 van deze werkinstructie, voor zover thans van belang, gaat het bij een opvolgende aanvraag om de vraag wat nieuw is aan de bekering ten opzichte van de eerdere procedure waardoor er nu wel sprake is van een oprechte bekering. Indien de vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om zijn bekering geloofwaardig te maken. Zo zal er bij een herhaalde aanvraag minder snel het voordeel van de twijfel gegeven kunnen worden, omdat (een groot deel van) de gestelde bekering eerder ongeloofwaardig is geacht. Daarbij dient ook bedacht te worden dat een opvolgend verzoek om internationale bescherming geen herexamen is, dat telkens opnieuw gedaan kan worden. Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.
10. Ter beoordeling van de rechtbank staat dus of verweerder, met inachtneming van hetgeen onder 8. en 9. is overwogen, zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij tot de gestelde verdieping van haar bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres er ook in deze procedure niet in is geslaagd om met haar verklaringen inzicht te geven in haar bewustwordingsproces en haar persoonlijke beweegredenen om zich te bekeren tot de Quannengshen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres net als in de eerdere asielprocedure op vragen over de verschillen tussen een reguliere christelijke stroming en de Quannengshen en de aard van haar geloofsverdieping niet te volgen en vage verklaringen heeft afgelegd. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het opvallend is dat eiseres tijdens haar eerdere asielprocedure heeft verklaard dat zij een leidende rol speelde binnen haar geloof en nu heeft verklaard dat zij toen nog maar aan het begin stond van haar geloofsovertuiging en beleving. Ook heeft eiseres vage verklaringen afgelegd over hoe zij haar geloofsleven uitoefent en hoe zij evangeliseert. Daarbij is opvallend dat zij alleen mensen evangeliseert die reeds in God geloven. De verklaring die eiseres hiervoor heeft gegeven, dat gelovige mensen worden gezocht omdat zij zich in een andere fase van het geloof bevinden, heeft verweerder niet overtuigend hoeven achten. Daarnaast heeft verweerder het vreemd kunnen vinden dat eiseres en haar echtgenoot, die eveneens heeft gesteld te zijn bekeerd tot de Quannengshen, niet van elkaar weten welke activiteiten zij voor de kerk verrichten. Eiseres heeft met de overgelegde screenshots haar geloofsactiviteiten op sociale media evenmin aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat niet kan worden vastgesteld wie de verzender van de berichten is, wanneer deze zijn verzonden en hoe deze tot eiseres te herleiden zijn.
12. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de overgelegde brief van 11 september 2016 van haar gestelde geloofsgenoot [naam 3] , die getuigt over vervolging van aanhangers van het Quannengshen-geloof, niet kan worden aangemerkt als een objectief verifieerde bron. Daarnaast geeft deze brief ook geen inzicht in het proces van bekering van eiseres.
13. Nu eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij bekeerd is tot het Quannengshen- geloof, komt de rechtbank niet toe aan een nadere bespreking van de overgelegde stukken die betrekking hebben op de positie van leden van de Quannengshen in China.
Vrees bij terugkeer
14. Gelet op het vorenstaande heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar China in de verhoogde negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten staat vanwege haar geloof en dat zij na aankomst meteen zal worden opgepakt door de Chinese autoriteiten.
Slotsom
15. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Omdat sprake is van een opvolgende asielaanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard, is de aanvraag terecht met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State