3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1 en 3 (verduistering van gelden)
Inleiding
[slachtoffer] heeft op 24 augustus 2017 aangifte gedaan van fraude, gepleegd door zijn voormalige zakenpartners [verdachte] (hierna: de verdachte) en [betrokkene] . [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij schilder van beroep is en langere tijd als ZZP-er heeft gewerkt. Hij kreeg destijds veel aannemersklussen aangeboden die hij niet zelf kon uitvoeren. Op enig moment kwam hij in contact met de verdachte, waarna het plan ontstond om samen een renovatie-en onderhoudsbedrijf te starten. De verdachte heeft vervolgens [betrokkene] erbij gehaald om ander aannemerswerk uit te voeren.
In oktober/november 2016 kreeg [slachtoffer] te horen dat [bedrijf slachtoffer] waarschijnlijk failliet zou gaan. Het faillissement werd uiteindelijk uitgesproken op 19 september 2017.
Bewijsmiddelen
Naar aanleiding van het gezamenlijke plan werd op 5 februari 2015 [bedrijf slachtoffer] (Hierna: [bedrijf slachtoffer] ) opgericht met als bedrijfsactiviteit “renovatie en onderhoud van vastgoed”. De statutair bestuurder was [bedrijven] Op dezelfde datum werden opgericht:
- [bedrijven] , waarvan [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) enig aandeelhouder en bestuurder was,
- [bedrijven] , waarvan verdachte enig aandeelhouder en bestuurder was,
- [bedrijven] , waarvan [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) enig aandeelhouder/bestuurder was.
De aandelen van [bedrijf slachtoffer] werden sinds de oprichting gehouden door [bedrijven] (40 + 1 prioriteitsaandeel), [bedrijven] (40) en [bedrijven] (40).
[slachtoffer] , [betrokkene] en de verdachte hadden via hun respectievelijke vennootschappen een managementovereenkomst met [bedrijf slachtoffer] op grond waarvan zij recht hadden op een managementvergoeding van ongeveer € 6.500,- per maand per persoon.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich binnen het bedrijf uitsluitend bezig zou houden met het schilderwerk. De verdachte had de leiding over het bedrijf, aanvankelijk samen met [betrokkene] en na diens vertrek alleen. In het begin, in januari/februari 2015, hadden zij afgesproken dat alles via [bedrijf slachtoffer] (de werk-B.V.) zou lopen en dat het salaris zou worden overgemaakt vanuit [bedrijf slachtoffer] naar de drie eigen B.V.’s van respectievelijk [slachtoffer] , de verdachte en [betrokkene] . Dit was onder meer zo afgesproken omdat het niet de bedoeling was dat er via de vennootschappen geconcurreerd zou worden met [bedrijf slachtoffer] , zo heeft [slachtoffer] verklaard.
Het werk dat door de verdachte en [betrokkene] werd aangenomen en afgehandeld verliep via hun eigen B.V. en de omzet werd dan door hen overgemaakt op de rekening van [bedrijf slachtoffer] [slachtoffer] had de verdachte en [betrokkene] destijds nog wel gevraagd waarom dat op die manier moest, maar zij wilden het zo.
Uit analyse van de bankrekening van de oude eenmanszaak van [slachtoffer] bleek dat er in 2015 omzet binnenkwam waarvan het aannemelijk was dat die omzet feitelijk aan [bedrijf slachtoffer] toebehoorde. Deze omzet werd vervolgens volledig doorbetaald aan [bedrijf slachtoffer]
[betrokkene] heeft bij de politie verklaard dat er klussen op naam van [bedrijven] werden gedaan, omdat bepaalde klanten niet met [slachtoffer] wilden werken. De gelden die hiervoor aan [bedrijven] werden betaald, werden vervolgens één op één doorgestort naar [bedrijf slachtoffer]
De mutaties van de zakelijke bankrekening van [bedrijven] bij de ING Bank ( [rekeningnummer] ) over de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 oktober 2017 zijn onderzocht en daaruit komt naar voren dat door [bedrijven] :
- een bedrag van in totaal € 295.956,15 is ontvangen dat kan worden aangemerkt als ontvangen omzet van derden;
- van de ontvangen omzet tot 20 oktober 2016 een bedrag van in totaal € 213.787,47 is doorbetaald naar [bedrijf slachtoffer]
Uit financieel onderzoek door de recherche komt naar voren dat [bedrijven] in 2015:
- een bedrag van in totaal € 66.000,-- aan management fees heeft ontvangen;
- een bedrag van in totaal € 18.977,-- als aandeel in het resultaat (winst) van [bedrijf slachtoffer] heeft ontvangen;
- daarnaast ook een positief resultaat van € 20.075,-- heeft gerealiseerd op aangenomen bouwopdrachten.
De verdachte heeft hierover bij de politie verklaard:
“O: Je gaf toen aan dat jullie alle drie een eigen BV hadden en dat sommige aannemers een relatie hadden met bijvoorbeeld [betrokkene] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene] ) of met jou, maar niet met [slachtoffer] en dat daarom soms facturen werden gestuurd vanuit jullie eigen BV, waarna de opbrengst werd doorgestort naar [bedrijf slachtoffer] . (…).
V: Klopt dat zo?
A: Ja.”
De verdachte heeft verklaard dat hij in 2015 niet alle omzet vanuit [bedrijven] heeft doorgestort naar [bedrijf slachtoffer] omdat hij hiervan onder meer een huisje in Zeeland heeft betaald en een scooter heeft gekocht.
Tussenconclusie
De verdediging heeft primair aangevoerd dat geen sprake is geweest van het zich opzettelijk wederrechtelijk toe-eigenen van gelden door de verdachte, omdat was afgesproken dat hij ook klussen in zijn eigen B.V. mocht uitvoeren die niet onder de samenwerking vielen. De omzet van deze klussen hoefde de verdachte dan ook niet door te storten aan [bedrijf slachtoffer]
Voor zover de verdachte ten onrechte toch omzet niet heeft doorgestort, levert dit slechts een civielrechtelijke wanprestatie op. Van strafbaar handelen is volgens de verdediging dan ook geen sprake.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt op grond van vorenstaande bewijsmiddelen vast dat tussen [slachtoffer] , verdachte en [betrokkene] was afgesproken dat de omzet die zij in hun eigen B.V.’s behaalden ten goede zou komen aan [bedrijf slachtoffer]
De verklaring van de verdachte dat hij naast deze afspraak gerechtigd was om klussen van eigen klanten in naam van [bedrijven] uit te voeren en dat hij de omzet daarvan niet hoefde door te storten naar [bedrijf slachtoffer] , vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel. Deze verklaring valt ook niet te rijmen met de opgetuigde vennootschapsstructuur, waarbij [bedrijf slachtoffer] de werkmaatschappij was en de samenwerkingspartners ( [slachtoffer] , [betrokkene] en de verdachte) via hun persoonlijke vennootschappen een managementvergoeding ontvingen en ook meedeelden in de winst van [bedrijf slachtoffer] en waarbij het niet de bedoeling was dat er via de vennootschappen geconcurreerd zou worden met [bedrijf slachtoffer]
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat met [slachtoffer] en [betrokkene] was afgesproken dat hij in 2015 € 20.075 van de ontvangen omzet in [bedrijven] voor privé-uitgaven mocht gebruiken, niet aannemelijk is geworden, te meer niet nu [slachtoffer] zijn aandeel in de omzet wel volledig doorstortte.
Nu de verdachte in afwijking van de tussen partijen gemaakte afspraken niet alle omzet vanuit [bedrijven] heeft doorbetaald aan [bedrijf slachtoffer] maar daarvan privébetalingen heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank het oogmerk gehad om zich dit geld, dat toebehoorde aan [bedrijf slachtoffer] , wederrechtelijk toe te eigenen. Hiermee is, anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, sprake van strafbaar handelen. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat daarvoor is vereist dat [slachtoffer] de verdachte eerst nog had moeten aanspreken op de niet doorbetaalde omzet en had moeten vragen deze alsnog door te storten, vindt die eis geen steun in het recht.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het positief resultaat van € 20.075,-- (winst) dat in [bedrijven] is gerealiseerd op aangenomen bouwopdrachten, had moeten doorbetalen aan [bedrijf slachtoffer] Nu hij dit heeft nagelaten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van dat geldbedrag, zoals hierna bewezen wordt verklaard.
Beoordeling ten aanzien van feit 3
[getuige] (hierna: [getuige] ) heeft verklaard dat hij via zijn vriend [betrokkene] in contact met de verdachte is gekomen en dat hij aan de verdachte heeft gevraagd om de woning van zijn broer [betrokkene] ( [betrokkene] ), gelegen aan de [betrokken adres] te Den Haag, op te knappen. De verdachte gaf een prijsindicatie en [getuige] vroeg of het zonder btw kon. De verdachte vond dit goed en vroeg daarna een voorschot van € 7.500,--. [betrokkene] heeft dit bedrag overgemaakt naar het bankrekeningnummer dat op de foto van een bankpasje stond, die hij van de verdachte ontving. In totaal heeft hij op dat rekeningnummer € 12.500,-- betaald.
Op de bankrekening van [betrokkene] (NB: de partner van [betrokkene] ) is door [getuige] op 30 maart 2016 een bedrag van € 7.500,-- overgemaakt met omschrijving: “
[overschrijving naar rekening]en op 24 juni 2016 een bedrag van € 5.000,-- met omschrijving “
[overschrijving naar rekening]”.
De verdachte heeft verklaard dat dit een zwarte klus was en dat hij daar één keer is geweest.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat de verbouwing op de [betrokken adres] werd aangestuurd door [betrokkene] en dat ze daar van alles hebben gedaan; muren gestuukt, nieuwe keuken en plafonds gestuukt. Hij heeft hiervoor een factuur gestuurd naar [bedrijf slachtoffer] voor een bedrag van rond de € 4.000,-- à € 5.000,--.
Met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden op de [betrokken adres] te Den Haag zijn in de administratie van [bedrijf slachtoffer] diverse inkoopfacturen aangetroffen van door derden, onder wie [getuige] , verrichte werkzaamheden voor een bedrag van in totaal € 5.029,14 Uit de bankmutaties van de bankrekening van [bedrijf slachtoffer] blijkt dat [bedrijf slachtoffer] deze facturen heeft betaald.
Conclusie ten aanzien van feit 3
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld, was er een afspraak dat [slachtoffer] , de verdachte en [betrokkene] de omzet die zij behaalden moesten doorstorten naar [bedrijf slachtoffer] De rechtbank stelt vast dat dit voor de verbouwing aan de [betrokken adres] niet is gebeurd. [getuige] heeft immers € 7.500,-- en € 5.000,-- betaald op de bankrekening van de partner van [betrokkene] , terwijl uit de administratie en bankmutaties blijkt dat [bedrijf slachtoffer] (een deel van) de kosten heeft betaald.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de prijsafspraak met [getuige] heeft gemaakt en heeft gezegd dat [betrokkene] de bedragen op een bankrekening moest storten die op naam van de partner van [betrokkene] bleek te staan en dat [betrokkene] de verbouwing heeft aangestuurd. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat tussen de verdachte en [betrokkene] sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om te kunnen spreken van medeplegen, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering van het verduisteren van gelden die toebehoorden aan [bedrijf slachtoffer]
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich tezamen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van
€ 12.500,--.
Feit 2 (witwassen)
Bewijsmiddelen
[getuige] heeft verklaard dat hij ook aan de verdachte heeft gevraagd om bij zijn broer [betrokkene] langs te gaan, omdat die zijn keuken wilde verbouwen. Dat is niets geworden, maar de verdachte heeft wel het dak gerepareerd.
Op 16 september 2016 is op de privé bankrekening van de verdachte ( [rekeningnummer] ) een bedrag van € 2.500,-- ontvangen van [betrokkene] . [betrokkene] , met wie [betrokkene] wordt bedoeld.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 maart 2020 verklaard dat dit een zwarte klus was, waarvoor hij geen btw in rekening heeft gebracht en ook geen belasting heeft betaald. Hij heeft hiervoor een bedrag van € 2.500,-- ontvangen.
Oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het door de verdachte ontvangen bedrag niet van misdrijf afkomstig is, omdat de verdachte het bedrag direct heeft doorbetaald aan de loodgieter die de klus bij [betrokkene] . [betrokkene] heeft uitgevoerd en de verdachte dus niet verplicht was om btw of omzetbelasting af te dragen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat met de verdachte afgesproken is dat de klus zwart gedaan zou worden en dat [betrokkene] . [betrokkene] met dat doel het bedrag van
€ 2.500,-- heeft betaald op de privébankrekening van de verdachte. Dit is immers wat de verdachte daarover heeft verklaard. Verdachte heeft in eerste instantie ook niet gezegd dat hij het volledige bedrag aan iemand heeft doorbetaald. Er is verder ook niet gebleken dat over dit geld later btw of omzetbelasting is afgedragen. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat een gedeelte van het door de verdachte ontvangen bedrag, te weten het gedeelte dat als belasting had moeten worden afgedragen, van misdrijf afkomstig was.
Immers, op het moment dat hij genoemd geldbedrag (conform afspraak) zonder de verplichte btw bij [betrokkene] in rekening bracht, wist hij, op basis van de vooraf gemaakte afspraken, dat deze niet door hem zou worden afgedragen en dat de te ontvangen bedragen dus deels van misdrijf afkomstig zouden zijn.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals hierna bewezen wordt verklaard.
Feit 4
Bewijsmiddelen
[getuige] heeft verder nog verklaard dat hij aan de verdachte heeft gevraagd om zijn woning aan de [betrokken adres] te Den Haag op te knappen. De verdachte wilde de klus voor € 20.000,-- doen en uiteindelijk heeft [getuige] ongeveer € 22.000,-- betaald op het bankrekeningnummer dat hij via WhatsApp van de verdachte ontving. Dit was een bankrekeningnummer ten name van [betrokkene] . Op 29 december 2016 heeft hij ook nog een bedrag van € 1.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte.
De verdachte heeft op 7 november 2016 via WhatsApp een bericht aan [getuige] gestuurd, waarin hij schreef dat hij de woning kon opknappen voor € 22.000,-- . Op 8 november 2016 stuurde hij een appje waarin hij meldde dat [getuige] moest betalen op een bankrekening ten name van [betrokkene] ( [rekeningnummer] ). Vervolgens stuurde de verdachte op 25 november 2016 een bericht aan [getuige] , waarin hij vroeg een bedrag van € 8.000,-- te betalen op dezelfde rekening als de vorige keer.
Op 19 december 2016 stuurde [getuige] via WhatsApp het volgende bericht aan de verdachte:
“Afspraak
20.000 reeds bet 18.000 restant 2.000
Laminaat 3.500
Te betalen 5.500 (lam+rest)
Overgemaakt 4.500
-------------------------------------------------
Nog te betalen 1.000 zoals afgesproken”
Op 29 december 2016 werd op de privébankrekening van de verdachte een bedrag van
€ 1.000,-- ontvangen van [getuige] .
Op de bankrekening ten name van [betrokkene] ( [rekeningnummer] ) werden op
9 november 2016, 28 november 2016 en 20 december 2016 bedragen van respectievelijk € 10.000,--, € 8.000,--, en € 4.500,-- ontvangen van [getuige] .
[betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) heeft verklaard dat de verdachte aan hem had gevraagd of hij een bedrag van in totaal € 22.500,-- van een klus op diens bankrekening mocht overmaken, omdat hij geen gebruik kon maken van zijn eigen bankrekening. Het bedrag zou in drie stortingen worden betaald. [betrokkene] heeft daarna aan zijn moeder (de rechtbank begrijpt: [betrokkene] ) gevraagd of deze bedragen op haar bankrekening mochten worden gestort. De gestorte bedragen heeft zijn moeder contant opgenomen en aan hem gegeven, waarna hij in drie etappes het geld contant aan de verdachte heeft gegeven.
De verdachte heeft verklaard dat hij aan [betrokkene] heeft gevraagd of het geld voor de klus aan de [betrokken adres] op diens bankrekening gestort mocht worden, omdat hij dacht dat alle BV’s failliet zouden gaan. [betrokkene] wilde niet dat het via zijn bankrekening liep en heeft het toen aan zijn moeder gevraagd.
De moeder van [betrokkene] heeft het bedrag van in totaal € 22.500,-- aan [betrokkene] gegeven en de verdachte heeft dit bedrag vervolgens in drie delen (€ 10.000,--, € 8.000,--, en
€ 4.500,--) van [betrokkene] ontvangen. Voor de klus aan de [betrokken adres] heeft de verdachte ook een bedrag van € 1.000,-- op zijn bankrekening ontvangen.
De klus aan de [betrokken adres] was ook een zwarte klus, aldus de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat afgesproken is dat de werkzaamheden aan de woning aan de [betrokken adres] zwart gedaan zouden worden en dat [getuige] met dat doel op verzoek van de verdachte een bedrag van in totaal
€ 22.500,-- op de bankrekening van [betrokkene] heeft overgemaakt. De verdachte heeft dit bedrag uiteindelijk contant van [betrokkene] ontvangen.
[getuige] heeft met genoemd doel ook een bedrag van € 1.000,-- overgemaakt naar de privébankrekening van de verdachte.
Niet gebleken is dat over deze bedragen later btw of omzetbelasting is afgedragen. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat een gedeelte van het door de verdachte ontvangen bedrag van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte op het moment dat hij de bedragen conform afspraak zonder btw bij [getuige] in rekening bracht, wist dat de te ontvangen bedragen deels van misdrijf afkomstig zouden zijn.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals hierna bewezen wordt verklaard.