ECLI:NL:RBDHA:2020:2653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
09-766072-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door feitelijk bestuurder met onvoldoende administratie en informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als feitelijk bestuurder van een commanditaire vennootschap betrokken was bij faillissementsfraude. De commanditaire vennootschap van de verdachte werd in 2013 failliet verklaard. Na de faillietverklaring heeft de verdachte nagelaten om de curator van de benodigde informatie te voorzien, waaronder bankoverzichten en een deugdelijke administratie. De verdachte heeft eerder met faillissementen te maken gehad en was al eerder aangesproken op onbehoorlijk bestuur. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de verdachte dat hij onwetend was en dat zijn administratie verloren was gegaan, niet aannemelijk was. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ouderdom van de zaak en de omstandigheden van de verdachte, waaronder een blanco strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/766072-17
Datum uitspraak: 27 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 juni 2018 (politierechter), 18 oktober 2019, 13 december 2019 en 13 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 18 oktober 2019 - ten laste gelegd dat:
1.
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari
2011 tot en met 13 december 2013 te Hoofddorp en/of Ter Aar en/of elders in
Nederland, als (feitelijk) bestuurder van een of meerdere rechtsperso(o)n(en)
(te weten [bedrijf 1] )
welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 7 mei 2013 in staat van
faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s),
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het
voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken
en/of bescheiden en/of gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari
2011 tot en met 13 december 2013 te Hoofddorp en/of Ter Aar en/of elders in
Nederland, als (feitelijk) bestuurder van een of meerdere
rechtsperso(o)n(en) (te weten [bedrijf 1] )
welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage 7 mei 2013 in staat van
faillissement is verklaard,
de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens de
artikelen 10 boek twee en/of artikel 15i boek 3 administratie is gevoerd en
die hij ingevolge dat artikel bewaard heeft, niet in ongeschonden staat
tevoorschijn heeft gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode
van7 mei 2013 tot en met 13 december 2013 te
Hoofddorp en/of Ter Aar en/of elders in Nederland,
als (voormalig) (feitelijk)
bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1]
, die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Den Haag d.d. 7 mei 2013
in staat van faillissement is verklaard,
terwijl hijwettelijk
wasopgeroepen tot het geven van inlichtingen,
hetzij zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven, hetzij heeft geweigerd
de vereiste inlichtingen te geven hetzij opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft
gegeven
,
immers heeft hij, verdachte, niet voldaan aan één of meerdere verzoeken van de
curator in dit faillissement om inlichtingen en/of de (gehele en/of één of meerdere
stukken van de) administratie van [bedrijf 1] te verstrekken;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt er kort gezegd op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk (feit 1 primair) dan wel eenvoudige bankbreuk (feit 1 subsidiair) en aan het niet geven van inlichtingen bij faillissement (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zal verklaren, waarbij sprake is van meerdaadse samenloop.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld – op gronden verwoord in haar pleitnota – dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet vastgesteld kan worden dat hij zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers.
Voor wat betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat dit niet gekwalificeerd kan worden als het misdrijf van artikel 342, aanhef en onder 3 (oud) Sr, nu in de tenlastelegging het bestanddeel “aan hem te wijten [zijn]” ontbreekt.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat een bewezenverklaring onvoldoende steun kan vinden in de bewijsmiddelen in het dossier.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) betreft een voortzetting op 26 november 2010 van een eenmanszaak [bedrijf 1] . De verdachte was sinds 9 mei 2011 vermeld als gevolmachtigde namens de onderneming. [2]
Op 7 mei 2013 is [bedrijf 1] door de rechtbank Den Haag failliet verklaard. De rechtbank heeft [curator 1] benoemd tot curator. [3]
Nadat zij op 30 september 2013 al melding had gedaan bij het Fraudemeldpunt West-Nederland van mogelijk gepleegde faillissementsfraude door de verdachte in het faillissement van [bedrijf 1] , heeft de curator op 13 december 2013 aangifte gedaan van faillissementsfraude door de verdachte.
In die aangifte heeft de curator verklaard dat zij een aantal malen heeft getracht om van de verdachte de administratie te ontvangen en dat dit niet gelukt is.
De curator heeft geen kopieën van de abonnementenadministratie, verkoopfacturen gegevens van bankrekeningen en jaarrekening ontvangen. Het wel aangeleverde grootboek is niet compleet en er is geen belastinginformatie. Tenslotte zijn geen activa aangetroffen, terwijl er aanwijzingen zijn dat er ooit een auto is aangeschaft.
Door de handelwijze van de verdachte zijn de crediteuren benadeeld. Op het moment van de aangifte bedroegen de vorderingen van de erkende crediteuren in totaal € 77.257,12. [4]
Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de verdachte eerder betrokken was bij faillissementen van onder andere [bedrijf 2] (failliet verklaard op [… 1] ), [bedrijf 3] (failliet verklaard op [… 4] ) en [bedrijf 1] (failliet verklaard op [… 3] ). In deze faillissementen trad als curator op [curator 2] , die aan de politie heeft laten weten dat hij de verdachte als bestuurder aansprakelijk heeft gesteld in de faillissementen, en dat dit te maken had met een administratie die niet aan de eisen voldeed. [5]
In haar melding d.d. 30 september 2013 van vermoedelijke faillissementsfraude heeft de curator verklaard dat de verdachte in het verleden directeur-grootaandeelhouder is geweest van een aantal vennootschappen die zijn gefailleerd. De verdachte is door de curator in deze vennootschappen aangesproken vanwege onbehoorlijk bestuur. Er is toen een schikking getroffen met de verdachte, maar die heeft hij nooit betaald. [6]
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij meerdere keren failliet is gegaan. Het overkomt je gewoon, aldus de verdachte. De verdachte heeft verder verklaard dat financiële documenten van [bedrijf 1] verloren zijn gegaan bij een computercrash en dat hij een deel van de administratie van [bedrijf 1] is kwijt geraakt bij een verhuizing [7] . Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij het spijtig vindt dat het zo gelopen is en dat als hij had voorzien dat het tot een strafzaak kon leiden, hij extra tijd zou hebben vrijgemaakt om zijn best te doen de boekhouding aan te leveren bij de curator. De verdachte was dan zelf achter de financiële documenten aangegaan die hij was verloren door de computercrash. [8]
Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers.
De rechtbank overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Bedrieglijke bankbreuk?
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is tenminste vereist dat [bedrijf 1] opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichtingen ten opzichte van het voeren van een deugdelijke administratie in de zin van artikel 3:15i BW. Voorts moet dit nalaten zijn geschied “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon”. Dit wil zeggen dat sprake moet zijn geweest van opzet op de verkorting van de rechten van de schuldeisers (oftewel op de benadeling van de schuldeisers), waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is. Voor het bewijs van dit voorwaardelijk opzet is allereerst vereist dat de gedragingen van de verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op die benadeling hebben doen ontstaan. Daarnaast moet de verdachte die aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.
De rechtbank stelt als eerste vast dat de verdachte opzettelijk geen deugdelijke administratie heeft gevoerd en geen volledige administratie aan de curator heeft overgelegd. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn administratie gedeeltelijk is verloren en volgens de aangifte van de curator heeft hij geen volledige administratie overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als ervaren ondernemer wist dat hij door het verlies van stukken geen deugdelijke administratie had, terwijl uit zijn verklaring ter terechtzitting blijkt dat hij ook niet de benodigde actie heeft ondernomen om dit te herstellen.
Was sprake van opzet op verkorting rechten schuldeisers?
De rechtbank is van oordeel dat door de manier waarop de verdachte zijn boekhouding voerde en door het niet volledig overleggen van zijn boekhouding aan de curator de aanmerkelijk kans is ingetreden dat bij een faillissement schuldeisers zouden worden benadeeld. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De verdachte is al jaren ondernemer en was ervan op de hoogte dat hij een deugdelijke boekhouding moest voeren. Verder volgt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dat de andere bedrijven van de verdachte in 2008 en 2009 failliet zijn verklaard en hij als bestuurder in die faillissementen door de curator is aangesproken op onbehoorlijk bestuur, waarvoor hij een schikking aangeboden heeft gekregen, omdat ook toen de administratie niet op orde was. De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte heeft moeten en kunnen weten dat hij, door op deze manier zijn boekhouding te voeren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de rechten van de schuldeisers bedrieglijk verkort zouden worden.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte op zijn minst genomen in voorwaardelijke zin zijn opzet gericht had op de bedrieglijke verkorting van de rechten (benadeling) van de schuldeisers en verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2
In een gesprek op 15 mei 2013 heeft de curator de verdachte verzocht om uitlevering van de complete administratie. [9] Op 22 mei 2013 heeft de curator via e-mail een afspraak gemaakt met de verdachte dat hij de maandag erna de administratie zou komen brengen. [10] De curator heeft in een e-mailbericht van 28 mei 2013 aan de verdachte medegedeeld dat hij verzuimd had de dag ervoor de administratie te komen brengen. Daarbij heeft zij hem eveneens verzocht het grootboekoverzicht aan te leveren. [11] Op 3 juni 2013 bleek de verdachte twee ordners met administratie bij het kantoor van de curator te hebben afgegeven. De curator heeft hem diezelfde dag via e-mail medegedeeld dat dit niet de complete administratie was aangezien bankafschriften, verkoopfacturen, belastingaangiften en –aanslagen ontbraken en de personeelsadministratie ontbrak. [12] Op 17 juni 2013 heeft de curator de verdachte er nogmaals op gewezen dat zij de rest van de administratie, zoals eerder verzocht, ook wilde ontvangen. [13] De curator heeft de verdachte op 4 juli 2013 per e-mail medegedeeld dat zij de rest van de administratie nog steeds niet had ontvangen en dat zij hem hiervoor de tijd gaf tot volgende week vrijdag. [14] Op 6 augustus 2013 heeft de curator contact opgenomen met de verdachte en vervolgens via e-mail bevestigd dat hij had aangegeven binnen twee weken de ontbrekende administratie aan te leveren. De curator heeft hierbij aangegeven dat zij tot dan toe alleen de inkoopadministratie had ontvangen. [15] Op 11 september 2013 heeft de curator per e-mail aan de verdachte medegedeeld dat hij nog tot maandag de tijd had om aan te leveren wat was afgesproken. [16] De curator ontving vervolgens op 16 september 2013 van de verdachte een brief, gedateerd 20 augustus 2013, waarin stond dat hij de gevraagde informatie niet kon verstrekken, omdat de gevraagde stukken verloren waren geraakt, waarschijnlijk bij zijn verhuizing van Alphen aan den Rijn naar Kleve . [17]
Op 13 december 2013 heeft de curator aangifte gedaan van faillissementsfraude door de verdachte. Hierbij heeft de curator verklaard dat zij een aantal malen heeft getracht om van de verdachte de administratie te ontvangen en dat dit niet gelukt is. De verdachte heeft op meerdere verzoeken van de curator geen aanvullende informatie aangeleverd. [18]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat een gedeelte van de boekhouding, te weten werkbonnen en inkoopnota’s, zoek is geraakt tijdens de verhuizing, en dat de curator de loonadministratie had kunnen opvragen bij zijn boekhoudkantoor. [19] De rekening courant documenten stonden op een computer en zijn verloren gegaan tijdens een crash van die computer, aldus de verdachte. [20]
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte over een periode van vele maanden niet heeft voldaan aan de informatieplicht die hij tijdens het faillissement van [bedrijf 1] als bestuurder had tegenover de curator.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
Hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 25 januari 2011 tot en met 13 december 2013 te Hoofddorp en/of Ter Aar en/of elders in Nederland, als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon (te weten [bedrijf 1] )
,welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 7 mei 2013 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
2.
hij in de periode van 7 mei 2013 tot en met 13 december 2013 te Hoofddorp en/of Ter Aar en/of elders in Nederland, als (voormalig) feitelijk bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] , die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Den Haag d.d. 7 mei 2013 in staat van faillissement is verklaard, terwijl hij wettelijk was opgeroepen tot het geven van inlichtingen, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven
,immers heeft hij,
deverdachte, niet voldaan aan één of meerdere verzoeken van de curator in dit faillissement om inlichtingen en/of de (gehele) administratie van [bedrijf 1] te verstrekken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw heeft verzocht om bij schuldigverklaring geen straf of maatregel op te leggen, maar een rechterlijk pardon uit te spreken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. Hij heeft niet voldaan aan de op hem rustende verplichting een inzichtelijke administratie bij te houden en deze aan de curator over te leggen.
Door zijn handelen heeft de verdachte de schuldeisers van [bedrijf 1] benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Dit handelen is buitengewoon kwalijk, niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade lijden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de verdachte, blijkens een op zijn naam staand uittreksel justitiële documentatie van 12 februari 2020, een blanco strafblad heeft.
De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat de redelijke termijn waarbinnen de zaak moest worden afgedaan is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen strafrechtelijk te worden vervolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn heeft naar het oordeel van de rechtbank een aanvang genomen op het moment dat de verdachte voor het eerst is verhoord, te weten op 26 mei 2015. Dus is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met bijna drie jaar. Nu er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, dient dit te leiden tot strafvermindering.
Mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank een taakstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn toenmalige omstandigheden (onder andere een echtscheiding) een rol hebben gespeeld bij de hem verweten feiten. Hij heeft verklaard dat hij thans met zijn tweede echtgenote in een echtscheiding verwikkeld is, dat hij veel schulden heeft en dat hij zich weer in een moeilijke situatie bevindt. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij thans in loondienst is bij een cv, waarvan de eigenaar een [bedrijf 1] bedrijf is waarvan hij de directeur is.
Met de officier van justitie maakt de rechtbank zich zorgen over het gevaar voor herhaling,
gelet op het verleden van de verdachte en op zijn huidige situatie, waar hij in dezelfde omstandigheden lijkt te verkeren als ten tijden van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
Daarom acht de rechtbank het van groot belang dat de verdachte een stok achter de deur krijgt teneinde herhaling te voorkomen. De rechtbank zal derhalve een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 194 (oud) en 341 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon,
niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, in dat artikel bedoeld;
ten aanzien van feit 2:
in staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
40 (VEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
20 (TWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2(
TWEE)
MAANDEN;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. B.F.M. Klappe, rechter,
mr. J. Schaaf, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het dossiernummer BVH-nr. 2015326599, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, met bijlagen (doorgenummerd blz. 2 t/m 911).
2.Proces-verbaal van bevindingen, met als bijlage een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, blz. 68 – 70.
3.Een geschrift, te weten een vonnis van de rechtbank Den Haag, Team Insolventies, uitgesproken op 7 mei 2013, blz. 46 – 47.
4.Een geschrift, zijnde een aangifte faillissementsfraude door de curator d.d. 13 december 2013, met bijlagen, blz. 31 – 34.
5.Proces-verbaal bevindingen d.d. 9 mei 2016, blz. 460 – 462.
6.Geschriften, te weten een standaardformulier melding faillissementsfraude en een afdruk van een e-mailbericht van de curator d.d. 30 september 2013, blz. 42 – 45.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 november 2015, blz. 527 en 528.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 maart 2020.
9.Een geschrift, zijnde een aangifte faillissementsfraude door de curator d.d. 13 december 2013, met bijlagen, blz. 31 – 34.
10.Een geschrift, te weten een afdruk van een e-mailbericht van de curator d.d. 22 mei 2013, blz. 52.
11.Een geschrift, te weten een afdruk van een e-mailbericht van de curator d.d. 28 mei 2013, blz. 51 – 52.
12.Een geschrift, te weten een afdruk van een e-mailbericht van de curator d.d. 3 juni 2013, blz. 50 – 51.
13.Een geschrift, te weten een afdruk van een e-mailbericht van de curator d.d. 17 juni 2013, blz. 50.
14.Een geschrift, te weten een afdruk van een e-mailbericht van de curator d.d. 4 juli 2013, blz. 49 – 50.
15.Een geschrift, te weten een afdruk van een e-mailbericht van de curator d.d. 6 augustus 2013, blz. 49.
16.Een geschrift, te weten een afdruk van een e-mailbericht van de curator d.d. 11 september 2013, blz. 49.
17.Een geschrift, te weten een brief van de verdachte aan de curator d.d. 20 augustus 2013, binnengekomen en gezien door de curator op 16 september 2013, blz. 48.
18.Een geschrift, zijnde een aangifte faillissementsfraude door de curator d.d. 13 december 2013, met bijlagen, blz. 31 – 34.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 mei 2015, blz. 492 en 495.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 november 2015, blz. 527 en 528.