ECLI:NL:RBDHA:2020:2652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
09-797497-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettend rijgedrag

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 november 2017 betrokken was bij een verkeersongeval op de Wassenaarseweg te Katwijk. De verdachte, die met zijn bestelauto op de verkeerde weghelft terechtkwam, botste frontaal tegen een tegemoetkomende personenauto, bestuurd door het slachtoffer, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte mogelijk een black-out had ervaren, wat zou kunnen leiden tot verontschuldigbare onmacht.

Tijdens de zitting op 13 maart 2020 werd het standpunt van de officier van justitie toegelicht, die stelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend had gereden. De verdediging betoogde dat er geen sprake was van schuld, omdat de verdachte niet in staat was om zijn voertuig onder controle te houden door de veronderstelde black-out. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de verdediging en dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend had gedragen, wat leidde tot de fatale aanrijding.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de nodige aandacht had gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie, en dat hij niet zoveel mogelijk rechts had gereden. De rechtbank verklaarde het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 200 uur op, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797497-17
Datum uitspraak: 27 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.W. van Eeuwijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 november 2017 te Katwijk als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de
weg, Wassenaarseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende
aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse
en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en/of
(vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden tengevolge waarvan hij met zijn
motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht
is gekomen en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende auto (Fiat
Punto) te ontwijken waardoor hij (frontaal) in botsing is gekomen met die
Fiat, waardoor een ander te weten de bestuurder van die Fiat (genaamd [slachtoffer] .
[slachtoffer] ) werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 november 2017 te Katwijk als bestuurder van een voertuig
(auto), daarmee rijdende op de weg, Wassenaarseweg, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende
aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse
en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en/of
(vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden tengevolge waarvan hij met zijn
motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht
is gekomen en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende auto (Fiat
Punto) te ontwijken waardoor hij (frontaal) in botsing is gekomen met die
Fiat, waardoor een ander te weten de bestuurder van die Fiat (genaamd [slachtoffer] .
[slachtoffer] ) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg
werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg
werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 29 november 2017 heeft op de Wassenaarseweg te Katwijk een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte met een door hem bestuurde bedrijfsauto in botsing is gekomen met een personenauto, bestuurd door [slachtoffer] , die als gevolg van de aanrijding is overleden.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte schuld heeft aan dit ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), dan wel of door zijn gedragingen gevaar op de weg werd veroorzaakt of het verkeer werd gehinderd in de zin van artikel 5 WVW.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Hij heeft daartoe betoogd dat bewezen kan worden dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval is ontstaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld – op gronden verwoord in zijn pleitnota – dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden gesproken van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, nu de verdachte als gevolg van een black-out verkeerde in een situatie van verontschuldigbare onmacht.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat – nu hem ten aanzien van zijn gevaar zettend verkeersgedrag geen enkel verwijt kan worden gemaakt – sprake is van afwezigheid van alle schuld, zodat hij zal moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de WVW te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Daartoe is meer dan eenvoudige schuld vereist. Voor schuld in het kader van artikel 6 WVW is vereist dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.
Feiten en omstandigheden
Op 29 november 2017 heeft in de gemeente Katwijk, op de Wassenaarseweg, omstreeks 06.57 uur een verkeersongeval plaatsgevonden, waar drie voertuigen bij betrokken waren, te weten een witte bestelauto Fiat Doblo, bestuurd door de verdachte, een groene personenauto Fiat Punto, bestuurd door slachtoffer [slachtoffer] en een zwarte personenauto Citroën C3, bestuurd door [getuige] . Ter hoogte van hectometerpaal 3.2 kwam de door de verdachte bestuurde bestelauto naar links en kwam hierbij op de weghelft voor het tegemoet komende verkeer. Uit tegengestelde richting kwam [slachtoffer] aan rijden en er ontstond een frontale aanrijding. [getuige] reed achter [slachtoffer] , zag de aanrijding voor hem gebeuren, probeerde uit te wijken en kwam met de achterzijde van zijn voertuig in botsing met de voorzijde van de bestelauto, bestuurd door de verdachte. [slachtoffer] is naar het Leids Universitair Medisch Centrum overgebracht en is aldaar overleden. [2] [3]
Na het verkeersongeval heeft de politie ter plaatse onderzoek verricht en uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse (VOA) is naar voren gekomen dat de verdachte door onbekende oorzaak met zijn voertuig op de rijstrook voor het tegemoet komende verkeer terecht kwam. De verdachte heeft, gezien de aangetroffen sporen en de eindpositie van de betrokken voertuigen, niet zoveel mogelijk rechts gereden. [4]
De verdachte reed, zo kan uit de verklaring van getuige / slachtoffer [getuige] worden afgeleid, op de rechter weghelft en zijn voertuig maakte een abrupte beweging naar links en kwam op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht. [5] Ook de getuige [getuige] heeft verklaard dat de witte bestelauto ineens met een directe stuurbeweging naar links op de weghelft voor het tegemoet komende verkeer kwam. [6]
Ten aanzien van schuld in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank stelt op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen vast dat de verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden maar plotseling, zonder enige aanleiding, zo ver naar links is gekomen dat hij daardoor op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde - waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is geworden wat de oorzaak is geweest van het plotseling op de verkeerde weghelft komen van de bedrijfsauto, bestuurd door de verdachte. De verdachte heeft gesteld dat hij een black-out moet hebben gehad, waardoor hij op de voor hem verkeerde weghelft is terechtgekomen. Hi jheeft voorts verklaard dat hij geen verklaring heeft voor deze black-out, nu hij verder gezond is en niet bekend is met eerdere black-outs. De verdachte heeft na het ongeval zijn bloed laten onderzoeken, waaruit is gebleken dat hij gezond is.
Hieruit leidt de rechtbank af dat er geen medische gronden zijn, die een verontschuldigbare onmacht in de vorm van een black-out aannemelijk maken. Evenmin bevinden zich in het dossier medische verklaringen of andere aanwijzingen waaruit de aannemelijkheid van de door de verdediging geopperde black-out blijkt. Dat de verdachte van meet af aan heeft verklaard dat hij een black-out heeft gehad en de omstandigheid dat de kachel in de bestelbus van de verdachte heel hoog zou hebben gestaan, wat tot een zuurstoftekort zou hebben geleid, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Gezien het voorgaande is de gestelde verontschuldigbare onmacht niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal het verweer dan ook verwerpen.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt voorgaande ertoe dat verdachte in aanmerkelijke mate onoplettend rijgedrag heeft vertoond. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 29 november 2017 te Katwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, Wassenaarseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden en
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende auto (Fiat Punto) te ontwijken waardoor hij (frontaal) in botsing is gekomen met die Fiat,
waardoor een ander
,te weten de bestuurder van die Fiat (genaamd [slachtoffer] )
,werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich als automobilist aanmerkelijk onoplettend gedragen in het verkeer en hierdoor een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer] is overleden. Het leed dat als gevolg hiervan is ontstaan, is groot en onherstelbaar. Dit is ook naar voren gekomen in de verklaring van de dochter van [slachtoffer] , die ter terechtzitting heeft verteld dat zij periodes heeft dat zij haar moeder hard nodig heeft en haar ontzettend mist.
De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het leed dat is veroorzaakt kan compenseren.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de verdachte, blijkens een op zijn naam staand uittreksel justitiële documentatie van 11 februari 2020, een blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 14 februari 2020. De reclassering concludeert dat de verdachte zijn leven op orde heeft en ziet geen noodzaak voor een reclasseringstoezicht. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid naar de nabestaande(n) genomen door zijn medewerking te verlenen aan een mediationgesprek, nadat hij op eigen initiatief een brief had geschreven naar de nabestaande(n).
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van artikel 6 WVW, waarbij sprake is van een aanmerkelijke schuld, zonder dat sprake is van alcoholgebruik en waarbij het slachtoffer is overleden, een taakstraf voor de duur van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat deze (maximale) taakstraf in beginsel een passende straf is. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voor de duur van 200 uur passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, waarbij de rechtbank - door een deel hiervan voorwaardelijk op te leggen - rekening zal houden met
het tijdsverloop in deze zaak en met het feit dat de verdachte zijn rijbewijs kort na het ongeval al weer teruggekregen heeft. Een ontzegging van 12 maanden, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs ingevorderd is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren acht de rechtbank passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
12(
TWAALF)
MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die bijkomende straf, groot
6(
ZES)
MAANDEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.F.M. Klappe, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. J. Schaaf, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017339052, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Katwijk, met bijlagen (ongenummerd), en een (aanvullend) proces-verbaal A (genummerd blz. A-1 t/m A-12).
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 1 december 2017.
3.Een geschrift, te weten een GGD schouwverslag ten name van [slachtoffer] d.d. 30 november 2017.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 6 januari 2018.
5.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 29 november 2017.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 december 2017.