Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Boo, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (zaaknummer NL20.5634) die verband houdt met het beroep van de eiser, was er geen mogelijkheid meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van griffier mr. I.R. Becker-Moerenhout. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, en de uitspraak is openbaar gemaakt.