ECLI:NL:RBDHA:2020:2623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
NL20.5634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens gebrek aan gronden in beroepschrift

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een asielaanvraag. De eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag werd echter niet in behandeling genomen door de verweerder op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het beroepschrift voldeed niet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om de gronden van het beroep binnen een termijn van vijf werkdagen in te dienen, maar deze termijn is verstreken zonder dat de eiser hieraan heeft voldaan. Pas op 16 maart 2020 heeft de eiser de gronden van beroep ingediend, wat te laat was om aan de vereisten te voldoen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift geen gronden bevatte in de zin van de Awb en heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5634
uitspraak van de kamer onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Simicevic)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven om zonder zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift de gronden van het beroep bevatten. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan dit vereiste, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
In artikel 38, eerste lid, van de Tijdelijke Procesregeling Asiel- en Bewaringszaken 2015 staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
Indien de rechtbank vaststelt dat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, stelt hij de indiener van het verzoekschrift tegelijk met de in artikel 35, eerste lid, genoemde bevestiging in de gelegenheid het verzuim te herstellen. De termijn voor het herstel eindigt op het tijdstip vermeld in de Bijlage bij Hoofdstuk 11 (www.rechtspraak.nl). Deze termijn wordt niet verlengd. Daarbij vermeldt de rechtbank dat het verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld.
1.2.
Het beroepschrift bevat geen gronden in de zin van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb. Bij brief van 4 maart 2020 heeft de rechtbank eiser op dit verzuim gewezen en hem verzocht de gronden van het beroep binnen 5 werkdagen in te dienen. Deze termijn is verstreken zonder dat aan dit verzoek gevolg is gegeven. Eiser heeft pas op 16 maart 2020 de gronden van beroep ingediend. Niet is gebleken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser daarmee in verzuim is.
1.3.
Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.R. Becker-Moerenhout, griffier.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op
www.rechtspraak.nl. Deze uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.