ECLI:NL:RBDHA:2020:2617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De verzoeker ontving sinds januari 2017 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. In december 2019 heeft verweerder de uitkering van verzoeker met 100% verlaagd voor de duur van een maand, omdat verzoeker niet voldoende had meegewerkt aan het vinden van een leerwerkplek. Verzoeker had een Plan van Aanpak ondertekend, maar kwam niet opdagen bij de opleiding en nam geen contact op met de potentiële werkgever. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij zich aan de afspraken had gehouden en dat hij niet tijdig contact had opgenomen met de werkgever. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verlaging van de bijstandsuitkering terecht was opgelegd en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in het kader van bestuursrecht en socialezekerheidsrecht, waarbij de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van verzoeker niet voldoende onderbouwd achtte.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/637
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: C.M.P. de Wit).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoeker in gevolge de Participatiewet (Pw) ontvangt, met ingang van 1 januari 2020 bij wijze van maatregel voor de duur van een maand met 100% verlaagd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Spoedeisend belang
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat een spoedeisend belang aanwezig is. Aannemelijk is dat verzoeker over onvoldoende inkomsten beschikt om te voorzien in zijn dagelijkse levensonderhoud nu hij vanaf januari 2020 geen uitkering meer heeft ontvangen.
Voorgeschiedenis
Verzoeker ontvangt sinds januari 2017 een bijstandsuitkering. In mei 2017 wordt zijn uitkering met 50% verlaagd gedurende 1 maand omdat hij niet kwam opdagen bij een VCA-cursus, noch bij de training AanZet. Bij besluit van september 2018 wordt zijn uitkering nog een keer verlaagd. Dit keer met 50% voor twee maanden. De reden hiervoor: verzoeker is gestopt met een traject naar een baan.
Wat is er gebeurd?
Op 21 november 2019 heeft verzoeker een Plan van Aanpak ondertekend. Volgens dat Plan gaat verzoeker starten met een opleiding tot lasser. Als hij die opleiding binnen 13 weken met een goed resultaat afrondt, dan krijgt hij een arbeidscontract. Verzoeker komt 25 november 2019 niet naar de opleiding en zegt de e-mail met informatie niet te hebben ontvangen. Hij krijgt de e-mail opnieuw toegestuurd. Op 2 december 2019 is verzoeker wel naar de opleiding gegaan en dan blijkt dat hij een hoger niveau aankan. Verzoeker wordt op 4 december 2019 gebeld door een accountmanager van verweerder met de mededeling dat hij gebeld kan worden door een werkgever voor een leerwerkplek. Contactpersoon voor de werkgever is de heer [A] . [A] krijgt geen contact met verzoeker; als hij belt krijgt hij de voicemail van verzoeker. Ook de werkcoach krijgt op 5 december 2019 geen contact met verzoeker. De werkcoach geeft dezelfde dag per e-mail de gegevens van [A] aan verzoeker door en vraagt hem contact op te nemen met [A] . Maandag 9 december 2019 heeft verzoeker contact met de werkcoach en laat hij weten dat hij [A] zal gaan bellen. Als vervolgens blijkt dat [A] nog niets heeft gehoord van verzoeker, stuurt de werkcoach op 11 december 2019 opnieuw een e-mail naar verzoeker. Verzoeker krijgt nog twee dagen de tijd om contact met [A] te zoeken. Dezelfde dag laat verzoeker per e-mail weten dat hij op 10 en 11 december 2019 contact heeft gezocht met het bedrijf, maar dat ze daar van niets wisten. Verder meldt hij dat ziek was en zich ziek heeft gemeld.
Besluit
Verweerder heeft verzoekers uitkering per 1 januari 2020 voor 1 maand met 100% verlaagd, omdat verzoeker geen afspraak heeft gemaakt met de werkgever waar hij een leerwerplek kan krijgen. Verzoeker houdt zich volgens verweerder niet of niet goed aan de verplichting van artikel 18 lid 4 PW.
Standpunt verzoeker
Verzoeker voert aan dat hij zich wel aan de afspraken heeft gehouden. Hij was 4, 5 en 6 december 2019 ziek (griep) en kon de telefoon niet opnemen. Vervolgens heeft hij geprobeerd de contactpersoon van de werkgever te bellen, maar dat lukte niet omdat hij niet het juiste nummer had. Uiteindelijk is het hem toch gelukt. Hij heeft de werkgever toen verteld dat hij op 8 januari 2020 naar het ziekenhuis moest voor controle vanwege de eerder verwijderde schroeven in zijn enkel. De werkgever zou toen gezegd hebben dat het werk te zwaar voor verzoeker was.
Beoordeling Voorzieningenrechter
Heeft verzoeker de afspraken nageleefd?
Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verzoeker het niet zo nauw neemt met de afspraken die met hem worden gemaakt. Pas nadat de werkcoach hem verschillende malen heeft benaderd en wanneer hij voor het blok wordt gezet, gaat hij over tot actie. En die actie lijkt niet gericht te zijn op het echt tot stand brengen van contact met de werkgever en het maken van een kennismakingsafspraak met de werkgever.
Zo stelt verzoeker dat hij op 4, 5en 6 december 2019 zo ziek was dat hij de telefoon niet op kon nemen. Maar hij heeft op 4 december 2019 wel telefonisch contact gehad met een accountmanager van de gemeente. Die heeft hem toen doorgegeven dat hij gebeld kon worden door de werkgever voor een leerwerkplek. Nadat het [A] niet lukte om contact te krijgen met verzoeker, lukt het de werkcoach om per e-mail contact te leggen met verzoeker. Op 9 december2019 laat verzoeker weten dat hij [A] zal gaan bellen. Verzoeker zoekt vervolgens op 10 en 11 december 2019 contact met de werkgever. Dat doet hij alleen niet op het telefoonnummer dat hem in de e-mail van 5 december 2019 (van de werkcoach) is gegeven, maar op een telefoonnummer uit de lijst met gemiste oproepen op zijn telefoon. Op 11 december 2019 laat de werkcoach weten dat verzoeker nog twee dagen krijgt voor het maken van een afspraak met de werkgever. Verzoeker reageert dezelfde dag per e-mail met de mededeling dat hij op 10 en 11 december 2019 contact heeft opgenomen met het bedrijf, maar dat ze daar van niets wisten, dat hij ziek was en dat hij zich ziek gemeld heeft. Pas op 16 december 2019 belt verzoeker met het juiste nummer. Verzoeker zegt dat hij toen de werkgever heeft laten weten dat hij op 8 januari 2020 naar een controlebezoek moest in het ziekenhuis. De werkgever heeft – zoals blijkt uit de door verzoeker ingezonden stukken - in een e-mail van 17 februari 2020 laten weten dat verzoeker, toen deze hem belde, heeft gezegd dat hij nog het ziekenhuis in moest voor zijn knieën en dat hij daarna nog moest revalideren. Daarop heeft de werkgever laten weten dat hij daar niet op kon en wilde wachten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met dit gedrag zich niet heeft gehouden aan de afspraken. En dat heeft tot gevolg dat hij zich niet heeft gehouden aan de verplichting om gebruik te maken van de aangeboden voorziening die is gericht op arbeidsinschakeling. Verweerder moest dan ook de bijstand van verzoeker vervolgens verlagen.
Verwijtbaarheid
Als er geen sprake is van verwijtbaarheid mag de bijstand niet worden verlaagd. Dat die verwijtbaarheid ontbreekt, heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Dat hij 4, 5 en 6 december 2019 te ziek was om de telefoon op te nemen, blijkt nergens uit. Het feit dat hij op 4 december 2019 nog telefonisch contact heeft gehad met een accountmanager wijst op iets anders. Ook het bellen met het verkeerde nummer is iets dat verzoeker kan worden aangerekend. Hij beschikte immers over de juiste contactgegevens. Van hem had verwacht mogen worden dat, toen het hem in eerste instantie niet lukte om [A] te bereiken, hij zou controleren of hij wel het juiste nummer belde. Als verzoeker dat gedaan zou hebben, zou snel gebleken zijn dat hij niet het juiste nummer gebruikte.
Al met al is de voorzieningenrechter dus van oordeel dat verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker terecht heeft verlaagd. Van dringende reden om af te zien van een maatregel of omstandigheden die nopen tot verdere afstemming is onvoldoende gebleken.
Dat betekent dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven.
Conclusie
De voorzieningenrechter treft dan ook
geenvoorziening.
Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.