ECLI:NL:RBDHA:2020:2613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB-19_4368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, de moeder van referent, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar ouders in het kader van nareis. De aanvraag was eerder afgewezen omdat de identiteit en de familierechtelijke relatie niet voldoende waren aangetoond. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 8 mei 2019, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiseres, die in bewijsnood verkeert door de verwoesting van haar woning in Soedan en de moeilijkheid om officiële documenten te verkrijgen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden en dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4368
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Soedanese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Artan, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluiten van 9 november 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van referent om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van “nareis” te verlenen aan zijn ouders afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, referents moeder, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 27 november 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig de referent, [referent] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiseres wenst verblijf bij referent, haar gestelde zoon. Referent was minderjarig toen hij Nederland inreisde en zijn asielaanvraag deed. Aan referent is op 9 juni 2017 een verblijfsvergunning verleend. Hierop heeft hij op 31 juli 2017 een mvv aangevraagd voor zijn vader en moeder in het kader van nareis, en voor twee broers, drie zussen, een stiefzus en een stiefbroer op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.1
Bij besluiten van 9 november 2017 heeft verweerder de aanvragen van zijn ouders afgewezen omdat referent bij het indienen van de aanvragen niet minderjarig was, en eisers hun identiteit en familierechtelijke relatie met referent niet hebben aangetoond. De aanvragen van zijn (stief)broers en zussen zijn afgewezen omdat er vanwege de afwijzing van de aanvragen van de ouders geen schending van artikel 8 EVRM zou optreden. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2
Het bezwaar van eisers is bij besluit van 19 september 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 februari 2019, met zaaknummer AWB 18/7760, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, het besluit van 19 september 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Hierbij heeft de rechtbank geoordeeld dat referent op grond van de richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn) dient te worden aangemerkt als minderjarige en dat eisers in de gelegenheid gesteld dienen te worden om een “update” te bieden met betrekking tot de gestelde gezinsband.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat “
niet kan worden uitgesloten dat eisers en referent niet over identificerende documenten met betrekking tot de gezinsband kunnen beschikken, omdat de woning, zoals door de gemachtigde van eisers ter zitting aangevoerd, zou zijn verbrand. Verweerder had in de gegeven omstandigheden ook aanleiding kunnen vinden om referent, voorafgaande aan de materiele beoordeling van de voorliggende aanvraag, eventueel vergezeld door zijn gemachtigde, te horen om te onderzoeken of en zo ja op welke wijze de familieband tussen eisers en referent mogelijk aannemelijk zou kunnen worden gemaakt.”
1.3
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 maart 2019 verzocht ontbrekende informatie op te sturen. Eiseres heeft hierop geboorteakten van twee zussen en een broer van referent en een “verklaring van leeftijdsschatting” van eiseres ingebracht. Bureau Documenten heeft deze documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt bevonden. Niet kan worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn, dan wel bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven.
2. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat de identiteit van eiseres en de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseres niet met officiële, originele documenten is aangetoond. Eiseres verkeert volgens verweerder niet in bewijsnood. Daarnaast zijn geen substantieel indicatieve documenten overgelegd. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om eiseres of referent te horen.
3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat omdat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op hetgeen zij (uitvoerig) in haar bezwaar tegen het primaire besluit heeft aangevoerd ten aanzien van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019 in de zaak E. tegen Nederland (het arrest E.; ECLI:EU:C:2019:192) en de implicaties daarvan op deze zaak. Eiseres meent dat verweerder een beoordelingskader hanteert dat strijdig is met het arrest E. en met de artikelen 11, tweede lid, 10, derde lid, 5, vijfde lid, en 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (richtlijn 2003/86/EG), en de artikelen 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
3.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder eerst in het verweerschrift en ter zitting een aanvullende motivering van het bestreden besluit heeft gegeven dat ziet op het door eiseres aangehaalde arrest E. en de artikelen van de Gezinsherenigingsrichtlijn en Handvest. Het beroep is vanwege dit motiveringsgebrek reeds gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal hierna beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4. Eiseres voert aan dat zij in bewijsnood verkeert. In dit geval is de vluchtelingencontext en moeilijkheid om documenten te overleggen evident gelet op de verwoesting van de woning, het ontheemd raken en op een zeer onveilige plek verblijven waar overheid en Janjaweed jacht maken op de stam van eiseres en referent. Eiseres verblijft met zeven kinderen in een ontheemdenkamp [kamp] . Hun mogelijkheden om documenten te overleggen zijn dan ook zeer beperkt. Dit is in de besluitvorming onvoldoende betrokken. Ondanks die situatie en ondanks de vrees voor de autoriteiten, uitvoerig uiteengezet en onderbouwd met ambtsberichten, is tegengeworpen dat eiseres geen nieuwe documenten heeft aangevraagd nadat zij zijn gevlucht. Eiseres en referent hebben hun uiterste best gedaan door alle documenten die ze nog hebben over te leggen, waaronder een identificerend document, en zo veel mogelijk uitleg en toelichting gegeven. Eiseres wijst erop dat het asielrelaas van referent, waarbij hij heeft verklaard dat het huis is afgebrand, geloofwaardig is geacht. Dit is allemaal terzijde gelegd omdat het bewijs in deze procedure niet genoeg zou zijn. Miskend is dat eiseres de samenwerkingsplicht is nagekomen. Er is zeker geen sprake van een overduidelijk niet nakomen daarvan.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu geen officiële documenten ten aanzien van de identiteit van eiseres zijn overgelegd en de bewijsnood niet aannemelijk is gemaakt, niet kan worden gezegd dat door eiseres is voldaan aan de samenwerkingsverplichting. Verweerder stelt dat het enkele feit dat referent op basis van zijn asielrelaas een vergunning heeft gekregen, niet maakt dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat geen officiële documenten ten aanzien van de identiteit van eiseres of de gestelde familierechtelijke relatie kunnen worden overgelegd. Er is geen verklaring gegeven voor het feit dat eiseres niet in het bezit is van een identiteitskaart, terwijl uit het ambtsbericht Soedan van juni 2017 blijkt dat er een identificatieplicht geldt vanaf 16 jaar. Ook is niet verklaard of eiseres ooit in het bezit is geweest van een identiteitskaart of een ander identificerend document. Voor zover de documenten van eiseres verloren zijn gegaan tijdens de brand in de woning, is geen verklaring gegeven waarom eiseres na de brand in 2015 geen nieuw identiteitsbewijs of ander identificerend document heeft aangevraagd en hoe eiseres zich zonder identificerende documenten heeft kunnen handhaven. Voorts is niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een registratie of foto’s, dat eiseres in een vluchtelingenkamp [kamp] zit. Daarnaast is ook geen sprake van substantieel indicatief bewijs, nu slechts één enkel indicatief document, de leeftijdsschatting, is overgelegd. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van 16 september 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NLRVS:2019:3147), waarin is geoordeeld dat de handelwijze van verweerder in zijn algemeenheid in overeenstemming is met het arrest E.. Voorts stelt verweerder dat van een situatie als bedoeld in het arrest E. niet is gebleken en heeft verweerder gemotiveerd bestreden dat sprake is van enige strijd met de eerder genoemde artikelen van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Lidstaten mogen documenten om de identiteit en familieband aannemelijk te maken verlangen. In de zaak van eiseres is geconcludeerd dat geen sprake is van bewijsnood en geen sprake is van substantieel indicatief bewijs ten aanzien van haar gestelde identiteit. De aanvraag is daarom terecht afgewezen, aldus verweerder.
4.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het arrest E. het algemene toetsingskader in nareiszaken op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn uiteen is gezet en nader is toegelicht. De rechtbank neemt de Gezinsherenigingsrichtlijn en dit arrest daarom als algemeen uitgangspunt bij de beoordeling.
4.3
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat in dit geval geen sprake is van bewijsnood. De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder het asielrelaas van referent geloofwaardig heeft bevonden, waarbij referent heeft verklaard dat zijn stam/familie in de negatieve aandacht van de Soedanese autoriteiten staan en dat de woning van referent en eiseres is afgebrand. Hoewel in de asielprocedure een ander toetsingskader geldt dan bij een nareisprocedure, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd waarom deze verklaring voor het verlies van documenten en het niet kunnen krijgen van nieuwe documenten niet plausibel is. Dit klemt te meer nu deze wijze van verwoesting van dorpen van de stammen waartoe eiseres en referent behoren, onderbouwing vindt in het Algemeen Ambtsbericht ten aanzien van Soedan (juni 2017). Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom het niet aannemelijk is dat eiseres niet over een nieuw identiteitsbewijs beschikt, anders dan dat er een identificatieplicht geldt voor Soedanezen boven de 16 jaar. Verweerder stelt enerzijds dat niet van eiseres gevraagd wordt om thans alsnog documenten aan te vragen bij de Soedanese autoriteiten. Anderzijds acht verweerder de verklaringen over de bewijsnood, “in combinatie met bewijsstukken en met behulp van hetgeen bekend is over de algemene situatie” onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor het ontbreken van een nieuw identiteitsbewijs heeft referent ter zitting echter een plausibele verklaring gegeven: zijn moeder zit met zeven kinderen in een Soedanees ontheemdenkamp, niet in een vluchtelingenkamp. Mensen worden daar niet geregistreerd en het is daar niet noodzakelijk om te beschikken over een identiteitskaart omdat daar geen voorzieningen zijn die het bezit van een identiteitskaart noodzakelijk maken. Zij hebben ternauwernood de middelen om te overleven en willen niet in de aandacht van de Soedanese autoriteiten komen. Daarnaast zijn identiteitspapieren duur. Eiseres beschikt ook niet over een telefoon dan wel fototoestel om haar verblijfsomstandigheden in het kamp aan te tonen. Het Algemeen Ambtsbericht (pagina 31 e.v.) ondersteunt verder dat niet elke Soedanees beschikt over een identiteitsbewijs vanwege de hoge kosten en het beperkte gebruik. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze gegevens en verklaringen onvoldoende betrokken bij de beoordeling van de vraag of eiseres in bewijsnood verkeert ten aanzien van kunnen overleggen van een identiteitsdocument en bewijzen ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie. Daarmee is eveneens onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niet voldoet aan het samenwerkingscriterium.
4.4
Uit het arrest E. volgt dat als officiële documenten ontbreken er dient te worden gekeken naar ‘andere bewijsmiddelen’, zoals verklaringen, foto’s en dergelijke. Het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de identiteit en de familierechtelijke relatie blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit en de daarover gegeven uitleg, kunnen worden aangemerkt als elementen waarmee door verweerder rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval. Verweerder is dan niet vrijgesteld van de in artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn opgenomen verplichting om rekening te houden met andere bewijzen (rechtsoverweging 68). In het arrest E. benadrukt het Hof dat uit dat artikel expliciet volgt dat het ontbreken van (officiële) bewijsstukken niet de enige reden mag zijn voor de afwijzing van een verzoek en dat de lidstaten in dergelijke gevallen verplicht zijn om rekening te houden met andere bewijzen van het bestaan van een gezinsband (rechtsoverweging 69).
4.5
In het algemeen leidt één enkel indicatief document niet tot de conclusie dat de familieband of de identiteit is aangetoond. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar identiteit een leeftijdsschatting overgelegd. Zij beschikt niet over meer documenten. Verweerder heeft dit niet ten onrechte niet aangemerkt als substantieel indicatief bewijs. Gelet op de verklaringen die referent in beroep, in deze en de vorige procedure, echter heeft ingebracht ten aanzien van de bewijsnood waarin eiseres verkeert, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen nader onderzoek wordt verricht. Gelet op de samenwerkingsplicht, die ook op verweerder rust, is het onzorgvuldig dat verweerder in dit geval eiseres, dan wel referent, niet nader heeft gehoord over de identiteit en de familiebanden tussen eiseres en referent. De beroepsgrond slaagt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank voert eiseres verder ook terecht aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Gezien het primaire besluit en de onrechtmatigheid daarvan, waarbij geen materiele behandeling heeft plaatsgevonden, kan niet worden aangenomen dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar.
6. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder moet een nieuw besluit nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van 6 weken. Gezien de omstandigheden, waaronder het tijdsverloop sinds de aanvraag, vindt de rechtbank dit een redelijke termijn. De rechtbank benadrukt hierbij dat, mocht eventueel nader onderzoek niet binnen deze termijn kunnen plaatsvinden vanwege omstandigheden die in de risicosfeer van eiseres liggen, het verweerder vrij staat deze termijn voor de duur van de daardoor opgelopen vertraging op te schorten.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
8. Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 174,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 23 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel