Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Hij heeft op 29 maart 2019 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn broer [naam 2] , met wie hij samen in Nederland verblijft, zowel in Frankrijk als Nederland wordt achtervolgd door een bende. Eiser stelt dat hij veel op [naam 2] lijkt waardoor hij mogelijk met deze bende te maken krijgt. Verder is [naam 2] goed bevriend met zijn broer [naam 3] . [naam 3] heeft in Algerije problemen met de broers van zijn vriendin, omdat hun relatie niet wordt geaccepteerd. Omdat eiser veel op [naam 2] lijkt, vreest hij daardoor in Algerije ook in de problemen komen.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vwafgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder gelooft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. De gestelde problemen in Frankrijk en Nederland zijn geen relevant element, omdat deze buiten het land van herkomst zijn ontstaan. De verklaring van eiser dat hij in zijn land van herkomst problemen zou kunnen ondervinden omdat hij op zijn broer [naam 2] lijkt is ook geen relevant element, omdat eiser heeft verklaard dat hij tot aan zijn vertrek uit Algerije geen problemen heeft ondervonden. De schending van kinderrechten is evenmin een relevant element, omdat eiser dit niet heeft aangevoerd tijdens zijn gehoor en dit betrekking heeft op de sociale en economische omstandigheden die niet raken aan het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM.
Daarnaast kan Algerije worden aangemerkt als veilig land van herkomst.
Verder komt eiser op grond van het amv-beleid in paragraaf B8/6 van de Vcniet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier, omdat hij ten tijde van zijn asielaanvraag niet jonger was dan vijftien jaar.
4. Op hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Allereerst is aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bij het horen kon worden uitgegaan van de FMMU-adviezen. Eiser heeft immers aangegeven dat hij door stress en angstgevoelens niet goed kon verklaren. Verder heeft de voogd van Stichting Nidos tijdens de gehoren meermaals aandacht gevraagd voor de situatie van eiser. Verweerder heeft daarom niet gehandeld conform Werkinstructie (WI) 2015/8.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdelingvolgt dat verweerder bij het horen mag uitgaan van een opgesteld FMMU-advies. Indien verweerder bij het horen het FMMU-advies in acht neemt, en als uit de verslagen van de gehoren niet blijkt dat de vreemdeling onmiskenbaar niet in staat is geweest zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden, mag verweerder zich baseren op de verklaringen die de vreemdeling tijdens de gehoren heeft afgelegd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het horen heeft kunnen uitgaan van de FMMU-adviezen. Uit het meest recente FMMU-advies van 13 augustus 2019 volgt dat er geen beperkingen zijn voor horen en beslissen. Dit advies is wel enige maanden voor het horen opgesteld, maar dat betekent niet dat dit advies geen waarde meer heeft. Er zijn na dit advies door eiser immers geen medische stukken overgelegd, die de houdbaarheid van het advies ter discussie stellen. In de enkele verklaring van eiser dat hij stress en meer angstgevoelens heeft, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een nieuw FMMU-advies te laten uitbrengen. Verder kan uit de gehoorverslagen niet worden afgeleid dat eiser niet in staat was om te verklaren. De gehoormedewerkers hebben geprobeerd eiser op zijn gemak te stellen, er zijn korte vragen gesteld, begrippen zijn nader uitgelegd, er zijn pauzes ingelast en er is rekening gehouden met de opmerkingen van de voogd van Nidos die bij de gehoren aanwezig was. Ook heeft eiser aan het eind van het nader gehoor verklaard dat hij tevreden was over de manier waarop het gesprek is verlopen. Er zijn daarom geen indicaties dat de gehoren onzorgvuldig zijn verlopen en dat verweerder heeft gehandeld in strijd met WI 2015/8. Verweerder mag zich daarom baseren op de verklaringen die eiser tijdens de gehoren heeft afgelegd.
8. De rechtbank stelt vast dat Algerije sinds 31 oktober 2016 staat opgenomen in de bij artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 behorende lijst met veilige landen van herkomst. Bij uitspraak van 8 maart 2017heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit oordeel heeft de Afdeling herhaald in onder meer de uitspraken van 21 maart 2018en 10 januari 2020.
Er bestaat daarom een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije, met uitzondering van LHBTI’s, geen internationale bescherming nodig hebben.
9. Het door eiser in beroep aangehaalde recente rapport van Human Right Watch van 14 januari 2020 leidt niet tot een ander conclusie, nu dit geen wezenlijk ander beeld oplevert van de situatie in Algerije dan door de Afdeling in voornoemde uitspraken reeds is beoordeeld. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke situatie toch niet veilig is.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem persoonlijk geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij tijdens het nader gehoor niets heeft aangevoerd over de schending van zijn kinderrechten, terwijl hem meerdere malen is gevraagd of hij alle redenen voor zijn vertrek heeft verteld. Eiser heeft alleen aangevoerd dat hij problemen zou kunnen krijgen omdat hij op zijn broer lijkt, wat verweerder terecht als niet relevant element heeft aangemerkt.
11. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij het land is uit gevlucht omdat hij op straat moest zwerven, stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet blijkt dat eiser stappen heeft ondernomen om zijn situatie in Algerije te verbeteren en dat eiser zich bij voorkomende problemen kan beklagen bij de Algerijnse autoriteiten. Er is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is of dat de Algerijnse autoriteiten hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.