ECLI:NL:RBDHA:2020:2608
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepplanten
Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tegen een veroordeelde die in verband werd gebracht met het aanwezig hebben van 600 hennepplanten. De vordering was gericht op het vaststellen van het geldbedrag dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit deze hennepkwekerij, met een aanvankelijke schatting van € 225.607,70, die later werd verlaagd naar € 16.401,00. Tijdens de zitting op 12 maart 2020 heeft de verdediging betoogd dat de veroordeelde niets te maken had met de hennepkwekerijen en dat hij slechts kort in het pand verbleef. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het aanwezig hebben van de hennepplanten. De rechtbank heeft daarom de vordering afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.