ECLI:NL:RBDHA:2020:2606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
09-837312-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van telen van hennep door onvoldoende bewijs van betrokkenheid van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd ervan verdacht in de periode van 15 juli 2016 tot en met 12 december 2016 in een pand aan de [plaats 1] te 's-Gravenhage ongeveer 600 hennepplanten te hebben geteeld. Daarnaast werd hem verweten dat hij op 13 december 2016 in datzelfde pand aanwezig was met deze hennepplanten. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte enkel aanwezig was in het pand en niet betrokken bij de teelt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 december 2016 in het pand aanwezig was, waar 600 hennepplanten werden aangetroffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de teelt vast te stellen, afgezien van zijn aanwezigheid. De rechtbank heeft ook gekeken naar de betrokkenheid van de verdachte bij een andere kwekerij in een pand aan de [plaats 2], maar ook hier was onvoldoende bewijs om een veroordeling te rechtvaardigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar verklaarde bewezen dat hij op 13 december 2016 opzettelijk aanwezig had met 600 hennepplanten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aanwezig hebben van hennepplanten, maar dat er geen bewijs was voor medeplegen of medeplichtigheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837312-18
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende: [adres 1] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.G. Cantarella naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2016 tot en met 12 december 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [plaats 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 600 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 15 juli 2016 tot en met 12 december 2016 te 's-Gravenhage met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [plaats 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 600 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 15 juli 2016 tot en met 12 december 2016 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend
gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op of omstreeks 13 december 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer 600 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2016 tot en met 13 december 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door
- de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast te (laten) verbreken en/of
- ( een) hoofdzekering(en) bij te (laten) plaatsen en/of
- aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) een illegale aansluiting bij te (laten) plaatsen en/of aan te (laten) sluiten en/of
- deze illegale aansluiting aan te (laten) sluiten vóór de elektriciteitsmeter, zodat deze afname niet door de elektriciteitsmeter wordt geregistreerd;
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 oktober 2016 tot en met 12 december 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [plaats 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 975 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 4 oktober 2016 tot en met 12 december 2016 te 's-Gravenhage met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [plaats 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 975 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 4 oktober 2016 tot en met 12 december 2016 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van
hennepplanten ter beschikking te stellen;
5.
hij op of omstreeks 13 december 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer 975 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 oktober 2016 tot en met 13 december 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door
- de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast te (laten) verbreken en/of
- ( een) hoofdzekering(en) bij te (laten) plaatsen en/of
- aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) een illegale aansluiting bij te (laten) plaatsen en/of aan te (laten) sluiten en/of
- deze illegale aansluiting aan te (laten) sluiten vóór de elektriciteitsmeter, zodat deze afname niet door de elektriciteitsmeter wordt geregistreerd;
7.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 december 2016 tot en met 12 januari 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
[plaats 1] te Den Haag
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 15 juli 2016 tot en met 12 december 2016 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) hennepplanten heeft geteeld in een pand aan de [plaats 1] te Den Haag (feit 1 primair) dan wel dat hij medeplichtig is geweest door het pand ter beschikking te stellen (feit 1 subsidiair), dat hij op 13 december 2016 in genoemd pand tezamen en in vereniging met (een) ander(en) 600 hennepplanten aanwezig heeft gehad (feit 2) en dat hij zich in de periode van 15 juli 2016 tot en met 13 december 2016 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit (feit 3).
[plaats 2] te Den Haag
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 12 december 2016 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) hennepplanten heeft geteeld in een pand aan de [plaats 2] te Den Haag (feit 4 primair) dan wel dat hij medeplichtig is geweest door het pand ter beschikking te stellen (feit 4 subsidiair), dat hij op 13 december 2016 in genoemd pand tezamen en in vereniging met (een) ander(en) 975 hennepplanten aanwezig heeft gehad (feit 5) en dat hij zich in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 13 december 2016 tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit (feit 6).
Van de Goor en/of Leuntje
De verdachte wordt er ten slotte van verdacht dat hij zich in de periode van 16 december 2016 tot en met 12 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit, toebehorende aan [naam 1] (feit 7).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3, 4 primair, 5, 6 en 7 tenlastegelegde.
Voor wat betreft feit 1 primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken met betrekking tot de periode van 15 juli 2016 tot 1 oktober 2016.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit met betrekking tot het onder 1 en 3 tot en met 7 tenlastegelegde nu niet kan worden bewezen dat de verdachte, behoudens zijn aanwezigheid ter plaatse in het pand aan de [plaats 1] , (als medepleger) vanaf eind november 2016, op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de twee aangetroffen hennepkwekerijen. Met betrekking tot het onder 7 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van de bewoners van het pand toestemming had om elektriciteit te gebruiken en dat de stelling van aangever dat de verdachte elektriciteit heeft gestolen onvoldoende is onderbouwd. De raadsman heeft zicht met betrekking tot feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Subsidiair heeft de raadsman zich met betrekking tot het onder 1 en 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat slechts een korte periode van enkele weken kan worden bewezen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 13 december 2016 werd door de politie binnengetreden in het perceel gelegen aan de [plaats 1] te Den Haag. In dit perceel werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met hierin 600 hennepplanten. De verdachte werd tevens in dit perceel aangetroffen. [2]
Een gedeelte van de op 13 december 2016, in genoemd pand in beslag genomen hennepplanten is onderzocht. In ruimte 1 stonden vrouwelijke hennepplanten van ongeveer 130 cm en in ruimte 2 stonden vrouwelijke hennepplanten van ongeveer 139 cm groot. [3]
Ter plaatse bleek dat er een afzuiginstallatie aanwezig was, die gelinkt kon worden aan de percelen [plaats 3] en [plaats 2] die gelegen waren in hetzelfde gebouw. Vervolgens zijn ook deze percelen betreden. In perceel 2D werden 975 vrouwelijke hennepplanten aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds medio /eind november verbleef in het pand aan de [plaats 1] te Den Haag. Hij was op de hoogte van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in dit pand (die zich al in het pand bevond toen de verdachte het pand betrok), maar had er verder niets mee te maken. [4] Van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het pand aan de [plaats 2] , was de verdachte naar eigen zeggen niet op de hoogte nu hij daar niet verbleef en er ook niet kwam in de weken dat hij in het pand aan de [plaats 1] verbleef.
Blijkens het dossier is de verdachte op 21 september 2016 door de politie aangetroffen in een pand aan de [adres 2] , waar hij ook stond ingeschreven.
De verdachte heeft verklaard dat hij op genoemd adres heeft gewoond voordat hij naar de [plaats 1] ging. Hij heeft verklaard dat hij eind oktober 2016 kreeg te horen dat hij niet meer in het pand aan de [adres 2] mocht verblijven doordat hij de huur niet meer kon betalen. Op de telefoon van de verdachte is een sms aangetroffen van [naam 2] , de zus van de verdachte, d.d. 25 oktober 2016. Uit genoemde sms kan worden afgeleid dat de zus van de verdachte teleurgesteld was in hem, dat hij het huis uit moest, dat zijn zus contact ging opnemen met ‘ [naam 3] ’ en dat zij niet meer garant wenste te staan. Volgens de verdachte had deze sms betrekking op de omstandigheid dat zijn verblijf aan de [adres 2] werd beëindigd.
Conclusie feit 1 tot en met 3 ( [plaats 1] )
De rechtbank leidt uit het vorengaande af dat niet kan worden bewezen dat de verdachte al vóór 1 november 2016 in het pand aan de [plaats 1] te Den Haag heeft verbleven. De verdachte is zes weken later in voornoemd pand aangetroffen met 600 hennepplanten in volle bloei die daar ongeveer negen weken moeten hebben gestaan. De rechtbank stelt dan ook vast dat de hennepkwekerij zich op het moment dat de verdachte het pand aan de [plaats 1] betrok, reeds in het pand aanwezig moet zijn geweest. Welke betrokkenheid de verdachte heeft gehad bij genoemde hennepkwekerij kan op basis van het dossier onvoldoende worden vastgesteld nu het dossier hiervoor, anders dan de aanwezigheid van de verdachte in de kwekerij, geen aanwijzingen bevat.
De rechtbank overweegt dat de aangetroffen vingerafdrukken van de verdachte op een armatuur die hing in de hennepkwekerij in dat kader niets zegt nu ook dit geen helderheid verschaft met betrekking tot de rol van de verdachte. Verdachte heeft bovendien ter zitting gesteld dat zijn vingerafdrukken daar gekomen kunnen zijn toen hij uit nieuwsgierigheid een kijkje heeft genomen in de kwekerij.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om vast te stellen dat de verdachte als medepleger (feit 1 primair) dan wel als medeplichtige (feit 1 subsidiair) betrokken is geweest bij de in het pand aan de [plaats 1] te Den Haag aangetroffen hennepkwekerij. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit in voornoemd pand (feit 3).
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde.
Wel acht de rechtbank op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde aanwezig hebben van 600 hennepplanten op 13 december 2016. De rechtbank gaat er vanuit dat behoudens de verdachte, anderen betrokken zijn geweest bij deze hennepkwekerij. Nu het dossier echter geen zicht biedt op deze andere personen of een mogelijke samenwerking met de verdachte (rolverdeling), acht de rechtbank het onderdeel medeplegen niet bewezen. De rechtbank zal de verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Conclusie feit 4 tot en met 6 ( [plaats 2] )
Met betrekking tot de in het pand aan de [plaats 2] aangetroffen hennepkwekerij overweegt de rechtbank dat de verdachte hier, anders dan de kwekerij in de [plaats 1] , niet is aangetroffen. Ook voor deze kwekerij heeft verdachte enige betrokkenheid ontkent. De in dit pand aangetroffen peuk met hierop het DNA van de verdachte betreft een spoor dat zich bevindt op een verplaatsbaar object en is voor een bewezenverklaring onvoldoende, nu elke andere betrokkenheid van de verdachte bij deze hennepkwekerij en de daarbij behorende diefstal van elektriciteit ontbreekt. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 4 primair en subsidiair, 5 en 6 tenlastegelegde.
Feit 7
Met betrekking tot de onder 7 tenlastegelegde diefstal van elektriciteit overweegt de rechtbank dat zij de verdachte hiervan eveneens zal vrijspreken nu de verdachte de diefstal ontkent en het dossier, behoudens de verklaring van aangever, onvoldoende wettig bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2.
hij op 13 december 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 600 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 116 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte geen relevant strafblad en verzocht om oplegging van een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij wordt rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 600 hennepplanten door te verblijven in een pand waar zich een hennepkwekerij bevond. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij in een pand met een hennepkwekerij verbleef maar dat hij geen andere mogelijkheden had om een dak boven het hoofd te hebben. Door zo te handelen, heeft de verdachte niettemin bijgedragen aan het in stand houden van de handel in softdrugs.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend strafblad van 30 januari 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de door het LOVS geformuleerde oriëntatiepunten met betrekking tot een hennepkwekerij van 500 tot 1000 planten.
Voorts weegt de rechtbank mee dat sprake is van een schending van de redelijke termijn met een jaar en ruim drie maanden. Uit het dossier volgt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden die de schending van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen. De rechtbank ziet aanleiding deze schending te compenseren door naast de hierna te noemen deels voorwaardelijke gevangenisstraf, niet tevens een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk lager dan geëist door de officier van justitie nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van zes van de zeven ten laste gelegde feiten.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair, 3, 4 primair, 4 subsidiair, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
26 (zesentwintig) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt
aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van onderzoek [onderzoeksnaam] HITI/DH2R016086, van de districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 933).
2.Proces-verbaal bevindingen binnentreden, pagina 715.
3.Proces-verbaal, pagina 719.
4.Verklaring van de verachte ter terechtzitting d.d. 12 maart 2020.