ECLI:NL:RBDHA:2020:2596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
09-008516-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersruzie gevolgd door overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 met vrijspraak voor zware mishandeling

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersruzie die op 5 september 2017 in Nieuwveen plaatsvond. De verdachte werd beschuldigd van (poging tot) zware mishandeling en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met de aangever, deze met zijn auto heeft geraakt, maar onvoldoende bewijs aanwezig was om opzet of voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vast te stellen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, maar oordeelde dat hij wel de plaats van het ongeval had verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat hij letsel had toegebracht aan de aangever. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,- en een schadevergoeding van € 453,86 aan de benadeelde partij toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/008516-18
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter op de terechtzitting van 2 maart 2018 naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Halderen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L. Tricoli naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 september 2017 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten acceleratie-deceleratie trauma en/of
een whiplash en/of PTSS (zijnde een posttraumatische stressstoornis), heeft toegebracht door met een (personen) auto in te rijden op die [aangever] en/of met een (personen) auto tegen die [aangever] aan te rijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2017 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (personen)auto is ingereden op die [aangever] en/of met een (personen)auto tegen die [aangever] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2017 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop [aangever] heeft mishandeld door met een (personen)auto op die [aangever] in te rijden en/of door met een (personen)auto tegen die [aangever] aan te rijden;
2
hij op of omstreeks 5 september 2017 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, gekentekend [kenteken] ) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt bij het kruispunt van de [plaats 2] en de [plaats 3] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [aangever] ) letsel en/of schade was toegebracht.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit met betrekking tot het primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft hiertoe aangevoerd dat opzet, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, niet kan worden bewezen.
Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit schrik en paniek.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[aangever] heeft aangifte gedaan van (poging) zware mishandeling gepleegd te Nieuwveen, binnen de gemeente Nieuwkoop en heeft verklaard dat hij op 5 september 2017 met zijn camper reed over de [plaats 4] toen hij op de naastgelegen ventweg werd ingehaald door een Audi A3. Hij schrok ervan dat deze auto hard langs fietsende kinderen reed. [2] Hij heeft vervolgens op de toeter van zijn auto gedrukt en de bestuurder met handgebaren erop gewezen dat zijn snelheid naar beneden moest. De bestuurder lachte, stak zijn middelvinger op en reed hierna nog steeds met grote snelheid over de ventweg. Bij de rotonde van de [plaats 1] en de [plaats 4] zag aangever de auto staan en heeft hij zijn camper op het kruispunt geparkeerd om de bestuurder aan te spreken op zijn rijgedrag. Aangever is naar de bestuurder gelopen en heeft op het raam aan de bestuurderszijde geklopt. De bestuurder bleef lachen. Aangever heeft even aan de portier van de auto gevoeld, maar voelde dat deze op slot was. Hierna is aangever omgekeerd en weggelopen. Tijdens het weglopen gaf aangever met de vlakke hand een klap op de motorkap. Toen hij wegliep naar zijn camper, werd aangever plotseling van achteren aangereden. Hij werd aangereden tegen zijn rechterkuit, is door de lucht gevlogen en is vervolgens op zijn buik terecht gekomen. Terwijl aangever op de grond lag, zag hij dat de bestuurder van de grijze Audi zijn auto in zijn achteruit zette en vervolgens om aangever heen stuurde om weg te rijden. [3]
[getuige] heeft verklaard dat zijn weg bij het naderen van het kruispunt van de [plaats 2] met de [plaats 3] werd versperd door een grijze Audi en een bestelbusachtig voertuig. Hij stond achter de Audi en het andere voertuig stond ervoor op een afstand van ongeveer twee meter, waardoor de Audi niet kon wegrijden. Naast de Audi stond bij het bestuurdersportier een vrij forse man. [4] De getuige zag dat hij het portier probeerde te openen. Vervolgens zag de getuige dat de persoon het portier niet open kreeg en vervolgens op het raam tikte en gebaarde dat de verdachte uit de auto moest komen. Dat gebeurde niet. De man liep voor de Audi langs naar zijn eigen auto en sloeg hierbij met zijn rechtervuist hard op de motorkap. Hierna begon de Audi te rijden. De getuige hoorde dat het toerental van de motor opliep en zag dat de Audi in de richting van de man stuurde. De auto raakte de man van achteren tegen zijn been. De man maakte vervolgens een duikeling van 1 à 1,5 meter hoog tot boven de motorkap. De Audi reed vervolgens om het andere voertuig heen en reed op hoge snelheid de kruising van de [plaats 2] op. [5]
De verdachte, die heeft verklaard de eigenaar te zijn van de Audi met kenteken [kenteken] [6] , heeft bij de politie verklaard dat hij zo’n 60 kilometer per uur reed op de ventweg. De aangever reed over de N231 naast hem en deze begon naar hem te toeteren en te gebaren. Hij gebaarde terug met zijn middelvinger. Hij zag dat de aangever toen erg boos werd. De verdachte is harder gaan rijden om de aangever voor te blijven. Daarna heeft de aangever hem klemgereden bij het kruispunt over de [plaats 1] in Nieuwveen. De aangever schreeuwde tegen hem dat hij uit de auto moest komen en trok aan de deur. De verdachte had een soort black-out, was in paniek en wilde weg. De aangever sloeg op de motorkap. De verdachte heeft verder verklaard dat het nooit zijn bedoeling is geweest om iemand te verwonden, dat hij de aangever misschien wel heeft geraakt, maar dat dit niet zo hard was dat hij door de lucht vloog. De verdachte zag in zijn spiegel dat de aangever weer opstond en in zijn auto stapte. De verdachte dacht dat de aangever weer achter hem aan zou komen en is hierop weggereden. [7] Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich het moment van de aanrijding niet meer kan herinneren. Wel weet de verdachte nog dat hij erg in paniek was en de deuren van de auto op slot had gedaan.
Conclusie met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat sprake is geweest van onenigheid in het verkeer, waarbij aangever de verdachte wilde aanspreken op zijn – naar de mening van aangever – onverantwoordelijk rijgedrag. Aangever heeft hierbij zijn voertuig voor de auto van de verdachte geparkeerd, is naar de auto van de verdachte toegelopen, heeft op het raam van het bestuurdersportier geklopt, heeft geprobeerd het portier van de auto van de verdachte te openen en heeft vervolgens bij het weglopen op de motorkap van de auto van de verdachte geslagen. Hierna is de verdachte weggereden en heeft hij aangever met zijn auto geraakt op zijn rechterkuit, waardoor aangever ten val is gekomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als zware mishandeling (1 primair), een poging tot zware mishandeling (1 subsidiair) of mishandeling (1 meer subsidiair). Hiervoor is vereist dat kan worden bewezen dat bij de verdachte sprake was van opzet dan wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 1 primair en subsidiair) dan wel op het mishandelen van aangever (feit 1 meer subsidiair).
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en de verklaring van de verdachte niet volgt dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om aangever pijn en/of (zwaar lichamelijk) letsel toe te brengen.
Dit neemt niet weg dat de verdachte gedragingen kan hebben verricht waardoor hij in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op pijn en/of (zwaar lichamelijk) letsel bij aangever. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De rechtbank moet deze vraag objectief en feitelijk benaderen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte aangever opzettelijk heeft aangereden. Enige vorm van vastlegging van de situatie ter plaatse door de politie, ontbreekt. Zo blijkt uit het dossier niet op welke afstand het voertuig van de verdachte en het voertuig van aangever van elkaar stonden, op welke wijze de verdachte aangever heeft geraakt en of de verdachte ook andere mogelijkheden had om weg te rijden en of hij derhalve bewust in de richting van aangever is gereden. Ook uit het oplopende toerental van de motor van de verdachte (waarover door [getuige] is verklaard), kan naar het oordeel van de rechtbank niets worden afgeleid met betrekking tot de snelheid waarmee de verdachte reed en het opzet dat de verdachte moet hebben gehad; als een auto immers vanuit stilstand wegrijdt, gaat het toerental van de auto omhoog.
Gelet op het vorengaande, kunnen geen van de onder 1 tenlastegelegde varianten wettig en overtuigend worden bewezen nu voor al deze varianten (voorwaardelijk) opzet is vereist.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Conclusie met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank stelt vast dat aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte is aangereden, waardoor hij door de lucht is gevlogen en dat hij hierdoor letsel heeft opgelopen. [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte tegen het been van aangever is gereden en dat aangever een duikeling maakte van 1 a 1,5 meter hoog tot boven de motorkap. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in zijn spiegel zag dat aangever opstond. Dit impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat aangever voor dat moment niet stond en dat de verdachte dat dus gezien heeft. Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, die ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich de aanrijding niet meer kon herinneren, redelijkerwijs moest vermoeden dat hij een ander had geraakt met zijn voertuig en dat hij die ander hierbij schade dan wel letsel had toegebracht. Desondanks heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2
hij op 5 september 2017 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, gekentekend [kenteken] ) door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt bij het kruispunt van de [plaats 2] en de [plaats 3] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [aangever] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, een taakstraf van 108 uren, subsidiair 54 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 30 maanden.
Bij zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden door zijn eis met betrekking tot de op te leggen taakstraf te verlagen van 120 uren naar 108 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat de verdachte, mede door de aanzienlijke vordering die aangever als benadeelde partij heeft ingediend, lang in onzekerheid heeft gezeten. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid acht de raadsman gezien het tijdsverloop niet meer op zijn plaats.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 door, nadat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij aangever met zijn voertuig had geraakt, de plaats van het ongeval te verlaten. Aan dit ongeval is een verkeersruzie voorafgegaan die is geëntameerd door aangever die de verdachte meerdere keren op niet mis te verstane wijze heeft getracht te wijzen op diens rijgedrag. De verdachte heeft zich in die ruzie niet onbetuigd gelaten door zijn middelvinger naar aangever op te steken. Door dit alles is een grimmige sfeer ontstaan. Het is zeer wel mogelijk dat de verdachte vervolgens – zoals hij heeft verklaard – heeft gehandeld uit paniek en is weggereden nadat hij aangever had geraakt bij het verlaten van de plaats waar aangever en de verdachte stil hadden gestaan. Het had echter op de weg van de verdachte gelegen om bij de politie melding te maken van de verkeersruzie en het feit dat hij hierbij iemand had geraakt. De verdachte heeft dit niet gedaan en dit neemt de rechtbank hem dan ook kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het stafblad van de verdachte d.d. 16 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding tot een lagere straf moet leiden. De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie geëist, aangezien de verdachte van het eerste feit in alle varianten wordt vrijgesproken.
Alles overwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke geldboete van € 500,- passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.109,09 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren met betrekking tot de kosten van de bril en het horloge en de reiskosten. De ten behoeve van de onderbouwing van de immateriële schade bijgevoegde jurisprudentie acht de raadsman niet vergelijkbaar. Een bedrag van € 2.000,- ter vergoeding van de immateriële schade acht de raadsman passender. Gelet op de mate van eigen schuld van de zijde van de aangever, is de raadsman van mening dat 25% van de toegewezen schade, door de benadeelde partij zelf dient te worden betaald.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De aangever heeft in zijn vordering te kennen gegeven dat voor hem sprake is geweest van een zeer ingrijpende gebeurtenis. De rechtbank dient de vordering echter te beoordelen tegen het licht van hetgeen bewezen is verklaard, te weten overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat de rechtbank heeft gekeken in hoeverre het verlaten van de plaats ongeval schade bij de aangever teweeg heeft gebracht. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 4.000,00 gevorderd ten aanzien van fysieke en psychische schade. Hiertoe is aangevoerd dat de benadeelde partij door de aanrijding een zogenaamde whiplash heeft opgelopen alsmede PTSS. De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de gestelde fysieke schade en het ongeval, op basis van de overgelegde (medische) stukken onvoldoende eenvoudig is vast te stellen en daarmee een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook voor dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de psychische schade zal de rechtbank de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk verklaren, aangezien die schade ziet op schade die de verdachte zou hebben veroorzaakt door het opzettelijk aanrijden van de benadeelde partij, waarvoor de verdachte echter zal worden vrijgesproken en voorts sprake is van een bepaalde mate van eigen schuld.
Materiële schade
De rechtbank zal voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schadeposten die hiermee te maken hebben, te weten de reiskosten ten behoeve van behandelingen door Basalt, toekomstige reiskosten en eigen risico zorgverzekering 2017, 2018 en 2019, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren aangezien de rechtbank niet kan vaststellen dat aan de benadeelde partij in zoverre rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten telefoonkosten (€ 10,-) en reiskosten ten behoeve van het doen van aangifte, bezoeken aan het ziekenhuis en gesprekken advocaat (€ 93,86), is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal deze bedragen toewijzen. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank kosten die de aangever heeft gemaakt omdat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, zodat het hier gaat om rechtstreekse schade.
De opgevoerde schade aan het horloge (€ 850,00) en de bril (€ 892,00) vallen hier ook onder, echter acht de rechtbank deze posten niet voldoende onderbouwd om deze in zijn geheel toe te wijzen. Zo is het onvoldoende onderbouwd waarom er voor meer dan voor één glas schade wordt gevorderd en wordt een factuur overgelegd ter reparatie van horloges, dus kennelijk meer dan één horloge, alsmede een prijsopgave van een nieuw horlogebandje.
De rechtbank zal echter naar billijkheid een bedrag van € 250,00 toewijzen voor het vervangen van één brillenglas. Voor het horloge zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag toewijzen van € 100,00. In het overige zal de benadeelde partij voor wat betreft deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 453,86.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 september 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 453,86, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [aangever] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 500,00;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
10 (tien)dagen;
bepaalt dat die geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 453,86 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2017 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 453,86 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2017 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 9 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Dantuma-Hieronymus, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. I.K. Spros, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017254970, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn -Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 27).
2.Proces-verbaal aangifte, pagina 4.
3.Proces-verbaal aangifte, pagina 5.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 18.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 19.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 23.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 24 en 25.