ECLI:NL:RBDHA:2020:2592
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan, conform de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat verweerder ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Eiser heeft eerder in België een asielverzoek ingediend dat negatief is beoordeeld, en hij vreest dat hij bij terugkeer naar België op straat zal belanden en uitgezet zal worden naar zijn land van herkomst. Eiser betoogt dat hij niet in staat zal zijn om te klagen bij de Belgische autoriteiten over zijn situatie.
De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat België zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat dit in zijn geval niet geldt. De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten het claimverzoek van Nederland hebben geaccepteerd, wat betekent dat zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. De rechtbank concludeert dat de enkele stelling van eiser dat hij vreest niet te kunnen klagen over zijn situatie onvoldoende is om te concluderen dat de overdracht aan België van onevenredige hardheid getuigt.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.