ECLI:NL:RBDHA:2020:2591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
09-028120-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbruikbaar maken van eigendom tijdens demonstratie door activiste van Extinction Rebellion

Op 31 januari 2020 heeft een activiste van Extinction Rebellion zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een trap voor het hoofdgebouw van een bedrijf in Den Haag. De politierechter heeft op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de verdachte een voorwaardelijke geldboete van € 350 is opgelegd. De verdachte had tijdens een demonstratie een zwarte olieachtige vloeistof over de trap gegoten, waardoor deze tijdelijk onbruikbaar werd. De politierechter verwierp de verweren van de verdachte met betrekking tot de schending van het demonstratierecht en oordeelde dat de handeling van de verdachte een vernieling in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht opleverde. De verdachte had weliswaar verklaard dat zij geen opzet had om de trap te vernielen, maar de rechter oordeelde dat zij bewust de kans had aanvaard dat haar handeling de trap onbruikbaar zou maken. De politierechter benadrukte dat het demonstratierecht niet absoluut is en dat de verdachte met haar actie het eigendomsrecht van het bedrijf had aangetast. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, en de verdachte werd niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechter hield rekening met de impact van de aanhouding en het voorarrest op de verdachte, maar vond het niet passend om geen straf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 09-028120-20
Datum uitspraak: 24 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres verdachte] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 maart 2020.
De politierechter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.C.E.T. de Ceuninck van Capelle en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. C.J.M. van den Brûle naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 januari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een trap voor het pand aan de [adres bedrijfsnaam 1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [bedrijfsnaam 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat zij op 31 januari 2020 in Den Haag een trap van [bedrijfsnaam 1] heeft vernield door hier een zwarte substantie overheen te gieten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde met dien verstande dat sprake is van het onbruikbaar maken van de trap.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Ter toelichting heeft zij aangevoerd dat geen sprake is van vernieling in welke vorm dan ook en dat de verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feiten en omstandigheden
Op vrijdag 31 januari 2020 omstreeks 13:20 uur vond er voor het kantoorgebouw van [bedrijfsnaam 1] aan de [adres bedrijfsnaam 1] in Den Haag een demonstratie plaats van ongeveer 25 tot 30 actievoerders. De verdachte maakte deel uit van de groep betogers. Zij heeft een zwarte, op olie gelijkende, vloeistof over de trappen voor het kantoorgebouw van [bedrijfsnaam 1] gegoten. De politie heeft de actievoerders opgeroepen om de demonstratie te beëindigen. Geen van de personen voldeed aan die oproep. Hierna zijn alle actievoerende personen, waaronder de verdachte, aangehouden. [2]
[verbalisant] heeft, nadat alle personen in een politievoertuig waren geplaatst, gezien dat de trap naar de ingang van het gebouw was besmeurd met een donkere en vettige substantie. Dit zou door de beveiliging van [bedrijfsnaam 1] worden schoongemaakt, omdat het erg glad en gevaarlijk was. Men wilde voorkomen dat bezoekers van het gebouw zouden uitglijden en ernstig gewond zouden raken. [3]
[naam 1] heeft namens [bedrijfsnaam 1] aangifte gedaan van vernieling. Hij zag dat de trap was besmeurd met een zwarte substantie. Hij heeft de trap afgezet omdat het niet veilig was om over de treden van de trap te lopen. Hij voelde dat de treden glad waren en dat de trap zwart afgaf wanneer je er doorheen liep. [4]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij heeft meegedaan aan een demonstratie van Extinction Rebellion en dat zij daarbij een substantie over de trap van het hoofdgebouw van [bedrijfsnaam 1] heeft gegoten. De substantie bestond uit zonnebloemolie, houtskoolpoeder en maïzena en kon makkelijk worden verwijderd. Zij heeft dit gedaan als symbolische actie en om de demonstratie kracht bij te zetten, omdat [bedrijfsnaam 1] een van de grootste vervuilers is ter wereld. [5]
Het oordeel van de politierechter
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden staat vast dat de verdachte een zwarte olieachtige vloeistof over de trap voor het hoofdgebouw van [bedrijfsnaam 1] heeft gegoten. De vraag die beantwoord moet worden is of deze handeling een vernieling in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) oplevert.
Artikel 350 lid 1 Sr beschermt het ongestoorde gebruik en genot van een goed door degene aan wie dat goed toebehoort. Ook het onbruikbaar maken van een goed is strafbaar gesteld. Dit is opgenomen met het oog op de mogelijkheid een goed, zonder het te beschadigen, onbruikbaar te maken voor zijn bestemming. Uit de jurisprudentie blijk dat voor het ‘voor zijn bestemming onbruikbaar maken’ niet vereist is dat de materie van het goed zelf is aangetast. Evenmin is vereist dat blijvende schade is toegebracht. Verder geldt dat is vereist dat de verdachte (voorwaardelijk) opzettelijk heeft gehandeld. Hij of zij moet hebben geweten, of bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard, dat hij of zij het goed in kwestie onbruikbaar maakte en dat het goed aan een ander toebehoorde. Het opzet hoeft niet gericht te zijn op de wederrechtelijkheid, met andere woorden, de verdachte hoeft niet te hebben geweten, of bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard, dat hij of zij wederrechtelijk handelde.
In onderhavig geval heeft de verdachte een olieachtige vloeistof over de trap van [bedrijfsnaam 1] gegoten waardoor deze trap tijdelijk onbruikbaar was. Uit de verklaringen van aangever en [verbalisant] blijkt dat de trap tijdelijk niet voor zijn bestemming gebruikt kon worden; de trap was afgezet, omdat hij glad was en het gevaarlijk was om daaroverheen te lopen. Dat de trap slechts voor een deel was overgoten maakt dit oordeel niet anders. Dat geldt ook voor het feit dat er een schoonmaakploeg van Extinction Rebellion klaar stond om de trap schoon te maken. Dit laat namelijk onverlet dat (een groot deel van) de trap direct na het gieten van de vloeistof voor zijn bestemming onbruikbaar was. Gelet hierop acht de politierechter het niet noodzakelijk om [naam 2] als getuige te horen. Aan de inhoud van zijn schriftelijke verklaring wordt weliswaar niet getwijfeld, maar het kan niet afdoen aan het oordeel dat de trap tijdelijk onbruikbaar was. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw hiertoe zal dan ook worden afgewezen.
De verdachte heeft tot slot verklaard dat het niet haar bedoeling was om de trap te vernielen, met andere woorden dat zij geen opzet heeft gehad op vernieling van de trap. Door de olieachtige vloeistof over de trap te gieten heeft zij echter naar het oordeel van de politierechter bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij de trap onbruikbaar maakte. Dat zij hiertoe gerechtigd was, blijkt nergens uit, hetgeen betekent dat zij ook wederrechtelijk heeft gehandeld.
Gelet op het voorgaande acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 31 januari 2020 een trap van [bedrijfsnaam 1] onbruikbaar heeft gemaakt.
3.5
De bewezenverklaring
De politierechter verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
zij op 31 januari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een trap voor het pand aan de [adres bedrijfsnaam 1] ,
die toebehoordeaan [bedrijfsnaam 1] onbruikbaar
heeftgemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij gebruik maakte van haar demonstratierecht, een recht dat beschermd wordt door de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Door de verdachte voor haar handelswijze te vervolgen, te berechten en te bestraffen wordt op niet toegestane wijze een inbreuk gemaakt op dit demonstratierecht.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het demonstratierecht niet is geschonden.
4.3
Het oordeel van de politierechter
De door het EVRM gewaarborgde vrijheden zijn niet absoluut. De uitoefening van deze vrijheden brengt plichten en verantwoordelijkheden met zich en daarom kunnen zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien én die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van – onder meer – de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de rechten van anderen.
Onderhavige vervolging van de verdachte is gegrond op artikel 350 Sr en derhalve bij wet voorzien. De verdachte heeft met haar handelswijze het eigendomsrecht van [bedrijfsnaam 1] aangetast. Dat zij daarvoor is aangehouden en strafrechtelijk wordt vervolgd vormt naar het oordeel van de politierechter een inbreuk op het demonstratierecht van de verdachte die noodzakelijk is in een democratische samenleving. Daartoe zijn de volgende omstandigheden en overwegingen van belang. De verdachte heeft deelgenomen aan een onaangekondigde demonstratie van Extinction Rebellion voor het hoofdgebouw van [bedrijfsnaam 1] . Deze demonstratie vond plaats vlak na het middaguur op een doordeweekse dag. De demonstranten hadden positie ingenomen voor de hoofdingang van [bedrijfsnaam 1] , waarbij de ingang geblokkeerd werd. De verdachte heeft een zwarte olieachtige vloeistof over een groot deel van de trap voor de hoofdingang gegoten. Voorafgaand aan de actie is volgens de verdachte onderzoek gedaan naar de substantie en de mogelijkheid om deze schoon te maken. Hieruit kan worden afgeleid dat het een vooropgezet plan was van de verdachte om deze substantie over de trap heen te gieten. Door aldus te handelen heeft de verdachte een aanvaardbare grens overschreden. Het demonstratierecht biedt geen vrijbrief voor het maken van een inbreuk op het eigendomsrecht van anderen. Hieruit volgt dat de artikelen 10 en 11 lid 2 EVRM niet zijn geschonden door de verdachte aan te houden en te vervolgen op grond van artikel 350 Sr. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte een geldboete wordt opgelegd van
€ 350,- subsidiair 7 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht artikel 9a Sr toe te passen vanwege de context waarin de handeling van de verdachte heeft plaatsgevonden en de impact die het optreden van de politie en het voorarrest op haar hebben gehad. Ook heeft zij gevraagd rekening te houden met het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft en de milde reactie van [bedrijfsnaam 1] mee te wegen bij de oplegging van een eventuele straf.
6.3
Het oordeel van de politierechter
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De politierechter neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een trap voor het hoofdgebouw van [bedrijfsnaam 1] . Haar gedraging maakte deel uit van een demonstratie en was erop gericht duidelijk te maken dat [bedrijfsnaam 1] een van de grootste vervuilers ter wereld is. De verdachte wordt niet veroordeeld voor het duidelijk willen maken van die opvatting, zij wordt veroordeeld omdat zij het verkeerde middel heeft gekozen om haar boodschap onder de aandacht te brengen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een licht misdrijf in de zin van de wet, maar uit het oogpunt van normbevestiging acht de politierechter het niet passend om artikel 9a Sr toe te passen en geen straf op te leggen.
Blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie op naam van de verdachte van
2 februari 2020 is zij niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat de wijze waarop de politie heeft ingegrepen bij de demonstratie, haar aanhouding en het voorarrest dat daarop volgde, grote impact op haar hebben gehad. Zij is hierdoor getraumatiseerd geraakt en kan haar werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 2] nog niet uitvoeren.
Tot slot heeft de politierechter bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op hetgeen in soortgelijke gevallen doorgaans aan straf wordt opgelegd. Daaruit volgt dat voor dit soort delicten meestal een geldboete of taakstraf wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de politierechter een geheel voorwaardelijke geldboete van 350 euro een passende straf.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
8. De beslissing
De politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (drie) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Montijn, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van
24 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020030931, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 49).
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 31 januari 2020, blz. 5 en 6.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2020, blz. 21.
4.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] d.d. 31 januari 2020, blz. 22 en 23.
5.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2020.