ECLI:NL:RBDHA:2020:2583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
NL20.6746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 2 mei 2019 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen het voortduren van deze maatregel heeft de eiser beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Op 17 maart 2020 heeft de verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, waarna de rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het moment van opheffing rechtmatig was, zoals eerder beoordeeld in een uitspraak van 17 februari 2020. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te oordelen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was, aangezien de aanvraag om een laissez-passer nog in behandeling was en de eiser niet actief meewerkte aan zijn uitzetting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6746

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 mei 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 17 maart 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 februari 2020 (in de zaak NL20.3735) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was.
3.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. De reden hiervoor is dat de aanvraag om een laissez-passer tot aan het opheffen van de bewaring in behandeling was. Verweerder heeft op 26 februari 2020 nog gerappelleerd. Op dat moment heeft verweerder niet uit hoeven sluiten dat binnen een redelijke termijn een laissez-passer kon worden afgegeven, zeker wanneer eiser actief en volledig mee zou werken aan zijn uitzetting. Uit het voortgangsrapport blijkt dat eiser tijdens het vertrekgesprek op 26 februari 2020 heeft laten weten dat hij geen gesprekken meer wil met DT&V, waarna hij weer is teruggegaan naar de afdeling. Van een actieve en volledige medewerking is niet gebleken. Dat verweerder op 17 maart 2020 de bewaring op grond van een belangenafweging heeft opgeheven maakt niet dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl. Deze uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.