ECLI:NL:RBDHA:2020:2581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
C/09/508477 / HA ZA 16-387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip Bouwbesluit in het licht van de GIW-garantie en normen voor gevelgeluidswering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M. van der Zwan, een vordering ingesteld tegen Staedion Vastgoed Holding B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.J. Stregels, met betrekking tot de gevelgeluidswering van zijn woning. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al diverse aspecten van de zaak behandeld, waaronder de noodzaak van deskundigenonderzoek naar de geluidshinder en de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan de gevelgeluidswering. In het eindvonnis van 25 maart 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen, waarbij zij zich heeft gebaseerd op het deskundigenbericht dat concludeerde dat de woning van eiser voldeed aan de minimumeisen van het Bouwbesluit 2003. De rechtbank heeft de uitleg van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2003 bevestigd, waarbij zij oordeelde dat woningen langs wegen met een maximum snelheid van 30 km/u aan de minimumeisen van 20 dB(A) moeten voldoen, tenzij hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Eiser heeft betoogd dat de GIW-garantie, die in de koop-/aannemingsovereenkomst is opgenomen, zou vereisen dat de woning aan strengere eisen voldeed, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende feiten heeft aangedragen om deze stelling te onderbouwen. De rechtbank heeft ook de kosten van de deskundige vastgesteld en eiser veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/508477 / HA ZA 16-387
Vonnis van 25 maart 2020
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.M. van der Zwan te Den Haag,
tegen
STAEDION VASTGOED HOLDING B.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.J. Stregels te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Staedion genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 juni 2019;
  • het deskundigenbericht ‘Geluidswering van de gevels van de woning [adres] ’ van 26 juli 2019 (hierna: het deskundigenbericht);
  • de nota van de deskundige van 26 juli 2019 (hierna de nota van de deskundige);
  • de brief van de zijde van [eiser] van 27 augustus 2019 over de nota van de deskundige;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 30 oktober 2019;
  • de conclusie na deskundigenbericht van Staedion van 8 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in de eerdere tussenvonnissen van 8 november 2017, 5 december 2018 en 19 juli 2019 heeft overwogen en beslist.
2.2.
In dit eindvonnis zijn de vorderingen van [eiser] gericht tegen de geluidshinder van buiten, ook wel de gestelde gebreken aan de gevelgeluidswering van de woning, aan de orde. Alle overige door [eiser] gestelde gebreken zijn in het tussenvonnis van 8 november 2018 beoordeeld en bij bindende eindbeslissing afgewezen.
2.3.
In het tussenvonnis van 8 november 2017 heeft de rechtbank overwogen:
‘Gevelgeluidswering
5.60.
Mobius concludeert in zijn rapport op basis van de meetresultaten in de woning van [eiser] dat in de werkkamer op de begane grond aan de voorzijde, in de woonkamer/keuken op de eerste verdieping aan de voorzijde en in de slaapkamer op de tweede verdieping aan de voorzijde (alle verblijfsruimten met geluidsbelaste gevels) niet wordt voldaan aan de in artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2003 opgenomen vereisten. (…)
5.61.
Staedion betwist de juistheid van de meetresultaten van Mobius. (…)
5.64.
De rechtbank constateert dat het partijdebat ten aanzien van de stelling dat de woning van [eiser] niet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2003 voor geluidwering van de gevels voor geluidsbelaste verblijfsruimtes is voldaan (en dat dus sprake is van een gebrek) nog onvoldoende is uitgekristalliseerd. Voor een goede beoordeling van deze kwestie acht de rechtbank het in elk geval noodzakelijk dat [eiser] de brief van Mobius van 8 mei 2017 in het geding brengt. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld hiertoe een akte in te dienen, waarop Staedion vervolgens na zes weken bij antwoordakte kan reageren.
5.65.
Iedere verdere beslissing op dit punt wordt aangehouden.’
2.4.
In het tussenvonnis van 5 december 2018 heeft de rechtbank overwogen:
‘2.1. Partijen hebben verzocht om de benoeming van een deskundige om de gevelgeluidswering van de woning van [eiser] in kaart te brengen. (…)

3.De beslissing

De rechtbank

3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige;
3.2.
benoemt als deskundige:
De heer ing. B.H. Willighagen te [plaats 2] , werkzaam bij Alcedo B.V.
(…)
om een onderzoek in te stellen en een schriftelijk en met redenen omkleed antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Kunt u op basis van een meting van het gevelgeluid (Ga,k) op grond van de NEN 5077 vaststellen of in de verschillende verblijfruimtes in de woning van [eiser] aan de [adres] wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit 2003?
Zo nee:
2. Wat is in de verblijfsruimten waar niet wordt voldaan aan de gestelde eisen uit het Bouwbesluit de oorzaak, mede gelet op de geadviseerde geluidwerende maatregelen ter zake de type E3-woning in het geluidsrapport van LBP, de daadwerkelijk toegepaste materialen, de staat van onderhoud van het hang- en sluitwerk?
3. Wat is in de verblijfsruimten waar niet wordt voldaan aan de gestelde eisen uit het Bouwbesluit – aan de hand van het LBP rapport alsmede alle overige mogelijke middelen voor een dergelijk onderzoek – de oorzaak van het niet voldoen?
4. Welke herstelmaatregelen zouden volgens u getroffen moeten worden in de verblijfsruimten die niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2003?
En verder:
5. Heeft Mobius destijds – met de haar bekende informatie/bescheiden – deugdelijk en op juiste wijze onderzoek uitgevoerd c.q. kunnen uitvoeren met betrekking tot de woning aan de [adres] ?
6. Welke andere feiten of omstandigheden, voortvloeiend uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
2.5.
In het deskundigenbericht heeft de deskundige de vragen als volgt beantwoord:
2.6.
Bij de beoordeling van het gestelde gebrek over de gevelgeluidswering beantwoordt de rechtbank aan de hand van het deskundigenbericht de volgende vragen:
Hoe moet het toepasselijke artikel 3.2. Bouwbesluit 2003 worden uitgelegd?
Voldoet de woning voldoet aan de gevelgeluidsweringseisen gesteld in artikel 3.2. Bouwbesluit 2003?
Hoe moet de GIW-garantie uit de koop-/aannemingsovereenkomst worden uitgelegd?
Kan toepassing van de strengere toetsingswijze van LBP bij toetsing aan een andere grondslag aan de orde kan zijn?
Ad 1. Uitleg artikel 3.2. Bouwbesluit 2003
2.7.
Bij de beantwoording van vraag 1 geeft de deskundige de volgende uitleg aan artikel 3.2. Bouwbesluit 2003. Als er voor een woning geen hogere grenswaarden van de geluidsbelasting volgens de Wet geluidhinder zijn vastgesteld, stelt het Bouwbesluit 2003 geen bijzondere eisen aan de karakteristieke geluidswering van de gevels, anders dan de minimumeis uit artikel 3.2. Bouwbesluit voor karakteristieke geluidswering in een gebruiksgebied van 20 dB(A). Deze uitleg ligt ten grondslag aan zijn conclusie dat in alle verblijfruimtes van de woning aan die minimumeis voldaan.
2.8.
In het partijdebat, voorafgaand aan het deskundigenbericht, zijn [eiser] en Staedion (bij monde van hun deskundigen Mobius, respectievelijk LBP) beiden van een (van de uitleg van de deskundige) afwijkende uitleg van artikel 3.2. Bouwbesluit 2003 uitgegaan. Zij hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat een strengere toetsingswijze moest worden toegepast, zoals genoemd in het rapport van LBP van 28 juni 2007 (de eisen worden hierna aangehaald als: de strengere toetsingswijze van LBP). Het rapport van LBP van 28 juni 2007 is destijds overgelegd bij de aanvraag voor de bouwvergunning voor de woning. Het geschil tussen partijen beperkte zich tot de vraag of al dan niet met geluidsmetingen was aangetoond dat de gevelgeluidswering van de woning van [eiser] aan die strengere toetsingswijze voldeed.
2.9.
Na het verschijnen van het deskundigenbericht heeft Staedion zich echter aangesloten bij de uitleg van de deskundige van artikel 3.2. Bouwbesluit 2003. De strengere toetsingswijze van LBP is volgens Staedion niet (langer) relevant voor beoordeling van de vraag of sprake is van een gebrek.
2.10.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de deskundige een onjuiste uitleg geeft van artikel 3.2. Bouwbesluit 2003 en blijft bij zijn standpunt dat de strengere toetsingswijze van LBP moet worden gehanteerd. Uit de toelichting van het Bouwbesluit 2003 op artikel 2.3. Bouwbesluit 2003 volgt ook dat van de strengere toetsingswijze van LBP moet worden uitgegaan, aldus [eiser] .
2.11.
Artikel 3.2. lid 1 Bouwbesluit 2003 luidt, voor zover relevant:
Een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of spoorweglawaai, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering, die niet kleiner is dan het verschil tussen de volgens de Wetgeluidhinder geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en de grenswaarde voor de geluidsbelasting in het verblijfsgebied als aangegeven in tabel3.1, met een minimum van 20 dB(A).
De nota van toelichting op artikel 3.2. luidt, voor zover relevant:
Het doel van dit artikel is de geluidhinder te beperken in verblijfsgebieden en verblijfsruimten van bouwwerken. Het gaat om in de Wet geluidhinder als geluidsgevoelig aangemerkte bouwwerken
(bijvoorbeeld voor wonen, gezondheidszorg en onderwijs) alsmede kantoren. (…)
Niet alleen situaties waarvoor de Wet geluidhinder grenswaarden stelt dienen te voldoen aan de eisen die dit besluit aan de geluidwering van de gevel stelt. Zo valt de beoordeling van woningbouw langs 30 km per uur wegen niet onder de Wet geluidhinder. Woningen die langs die wegen gebouwd worden dienen echter wel aan de in dit besluit opgenomen eisen voor woningen te voldoen.
2.12.
Met de deskundige is de rechtbank van oordeel dat de nota van toelichting op artikel 3.2. Bouwbesluit 2003 zo moet worden uitgelegd dat woningen die langs zogenaamde ‘30 km per uur wegen’ zijn gesitueerd, en waarvoor geen hogere grenswaarden zijn vastgesteld (en niet onder de Wet geluidhinder vallen), aan de minimumeis van 20 dB(A) moeten voldoen. De term ‘dit besluit’ in de laatste zin van het hierboven opgenomen citaat uit de nota van toelichting duidt onmiskenbaar op artikel 3.2. Bouwbesluit 2003. Het standpunt van [eiser] dat uit de nota van toelichting volgt dat aan strengere eisen moet worden voldaan kan daarom niet worden gevolgd. Ook de stelling van [eiser] dat uit de dagelijkse adviespraktijk en beoordeling van plannen volgt dat bij woningen langs 30 km per uur wegen wordt getoetst aan de gecumuleerde geluidsbelasting/ de strengere toetsingswijze van LBP leidt niet tot een andere uitleg van artikel 3.2. Bouwbesluit 2003. De rechtbank sluit zich aan bij de uitleg door de deskundige van artikel 3.2. Bouwbesluit 2003 en maakt die uitleg tot de hare.
Ad 2. Voldoet de woning aan artikel 3.2. Bouwbesluit?
2.13.
De deskundige heeft op grond van het rapport van LBP van 28 juni 2007 geconcludeerd dat voor de woning van [eiser] geen hogere grenswaarden zijn vastgesteld (beantwoording van vraag 1 en 6). De rechtbank sluit zich bij die conclusie aan. Als gezegd brengt artikel 3.2. Bouwbesluit 2003 in dat geval mee dat (slechts) getoetst wordt aan de minimumeis van 20 dB(A). Uit de resultaten van de metingen die de deskundige heeft verricht (opgenomen in hoofdstuk 3 geluidsmetingen in het deskundigenbericht), en die verder ook niet worden betwist door partijen, volgt dat de woning ruimschoots aan die minimumeis voldoet. De rechtbank neemt dit oordeel van de deskundige over en maakt dit tot de hare.
Ad (3) Uitleg GIW-garantie
2.14.
Zoals in het tussenvonnis van 8 november 2017 is overwogen dient de vordering van [eiser] te worden getoetst aan de GIW- garantie uit de koop-/aannemingsovereenkomst tussen partijen. Die luidt, voor zover relevant:

Artikel 6 Garantie, garantienormen en garantietermijn
6.1.1.
Garantie privégedeelte.
De ondernemer geeft de garantie aan de verkrijger (…) dat het privégedeelte zal voldoen aan de hierna genoemde garantienormen. (…)
6.2
Gegarandeerd wordt, dat de toegepaste constructies, materialen en onderdelen, en de installaties, onder redelijkerwijs te voorziene externe omstandigheden deugdelijk zijn en bruikbaar voor het doel waarvoor ze zijn bestemd; een en ander voor zover in deze regeling ter zake geen beperkingen zijn opgenomen.
6.3
Het huis voldoet aan de voor het desbetreffende huis toepasselijke eisen voor nieuwbouw gesteld in het Bouwbesluit.(noot: Waar in deze regeling gesproken wordt van Bouwbesluit wordt bedoeld de versie van het Bouwbesluit die van toepassing is op de verkregen bouwvergunning ter zake van het onderhavige gebouw).’
2.15.
Bij de uitleg van deze garantie komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden (Haviltex-maatstaf).
2.16.
Over de GIW-garantie is niet onderhandeld. Daarom komt in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de letterlijke tekst van de garantie. Op grond van artikel 6.3. van de GIW-garantie dient de woning te voldoen aan de voor de desbetreffende woning toepasselijke eisen voor nieuwbouw gesteld in het Bouwbesluit. Hiervoor in 2.12. is vastgesteld dat de woning daaraan ruimschoots voldoet.
2.17.
De rechtbank onderzoekt aan de hand van de Haviltex-maatstaf of er omstandigheden zijn die moeten leiden tot een andere dan de letterlijke uitleg van de garantie. Nu [eiser] zich op het rechtsgevolg van die andere uitleg beroept, dient hij voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat hij bij de uitleg van wat onder het Bouwbesluit moet worden begrepen in de gegeven omstandigheden er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat daarmee de strengere toetsingswijze van LBP was bedoeld.
2.18.
Naar de rechtbank begrijpt stelt [eiser] in dit verband het volgende. Bij de bouwaanvraag voor de bouwvergunning van de woning zijn destijds niet de eisen uit het Bouwbesluit maar de strengere toetsingswijze van LBP van toepassing verklaard. Op basis daarvan heeft Staedion mogen bouwen en daarom moet de woning van [eiser] aan de strengere toetsingswijze van LBP voldoen. De rapporten van LBP en van Mobius, waaraan de strengere toetsingswijze van LBP ten grondslag ligt, zijn ook uitgangspunt geweest voor partijen in de hele procedure.
2.19.
Staedion zet daar het volgende tegenover. Bepalend voor de uitleg van de rechtsverhouding zijn de koop-/ aannemingsovereenkomst en de documenten en eisen waarnaar deze overeenkomst verwijst. Het rapport van LBP van 28 juni 2007 met de strengere toetsingswijze maakt geen onderdeel uit van de rechtsverhouding tussen [eiser] en Staedion en [eiser] kan daaraan geen rechten ontlenen. Dat rapport en het latere rapport van LBP van 4 juli 2007 zijn niet meer dan ontwerpadviezen op grond waarvan een bouwkundig bestek is opgesteld dat Staedion vervolgens onderdeel heeft laten uitmaken van de opdracht aan de door haar geselecteerde projectaannemer tot de bouw van de woning. Of die betreffende aannemer de woning van [eiser] heeft opgericht volgens de tussen Staedion en die betreffende aannemer overeengekomen contractstukken – waarin een strengere norm ten aanzien van de geluidswering van de gevel is opgenomen – is een vraag die binnen die rechtsverhouding beoordeeld moet worden. De rechtsverhouding van [eiser] en Staedion staat hier los van. Dat de gemeente destijds mede op basis van de adviezen van LBP de bouwvergunning heeft afgegeven, doet evenmin af aan de omvang en reikwijdte van de verplichtingen van Staedion jegens [eiser] . Noch aan de afgegeven vergunning zelf, noch aan de daaraan ten grondslag liggen aanvraag en adviezen kan [eiser] dus enig recht ontlenen, zolang maar wordt voldaan aan de minimumeisen voor nieuwbouwwoningen als opgenomen in het Bouwbesluit 2003.
2.20.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] , mede in het licht van het gemotiveerde verweer van Staedion, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de GIW-garantie zo mocht begrijpen dat daaruit zou volgen dat de woning aan de strengere toetsingswijze van LBP moest voldoen. [eiser] heeft niet gesteld noch is gebleken dat de rapporten van LBP, en/of de bouwaanvraag en/of de bouwvergunning en/of het bestek onderdeel uitmaakte van de contractsdocumentatie tussen partijen, of dat deze stukken bij het sluiten van de koop-/aannemingsovereenkomst op zodanige wijze tussen partijen aan de orde zijn gekomen, dat [eiser] er op mocht vertrouwen dat ze betekenis hadden in de rechtsverhouding tussen partijen, in het bijzonder bij de uitleg van de garantie.
2.21.
[eiser] komt evenmin beroep toe op de garantie op de toegepaste constructies, materialen en onderdelen, als bedoeld in artikel 6.2. van de GIW-garantie, nu daarin is bepaald dat die garantie slechts geldt voor zover in de GIW-garantie ter zake geen beperkingen zijn opgenomen. Het is niet verdedigbaar dat [eiser] met een beroep op artikel 6.2. er op zou mogen vertrouwen dat de gevelgeluidswering zou voldoen aan de strengere toetsingswijze van LBP, als daarmee hogere eisen zouden gelden dan de eisen die volgen uit artikel 6.3.
2.22.
Uit het voorgaande volgt dat in de GIW-garantie geen grondslag kan worden gevonden voor toewijzing van de vorderingen van [eiser] .
Ad (4). Andere grondslag?
2.23.
De rechtbank beoordeelt vervolgens of de stelling van [eiser] dat destijds de strengere toetsingswijze van LBP is gehanteerd in de bouwaanvraag bij de bouwvergunning, op basis waarvan Staedion heeft mogen bouwen, in het licht van zijn beroep op artikel 7:17 BW in samenhang met artikel 6:248 BW. De rechtbank begrijpt dit standpunt van [eiser] aldus dat, nu Staedion op basis van de bouwvergunning mocht bouwen, [eiser] erop mocht vertrouwen dat de woning aan de bouwvergunning voldeed, zodat de woning in zoverre de eigenschappen bezat die nodig zijn voor normaal gebruik daarvan. Indien de woning niet aan de eisen uit de bouwvergunning zou voldoen zou handhaving van de eisen uit de bouwvergunning door de gemeente een normaal gebruik van de woning in de weg staan.
2.24.
Voor een succesvol beroep op artikel 7:17 BW zou allereerst vastgesteld moeten worden dat uit de bouwvergunning, in samenhang met de rapporten van LBP, volgt dat de gevelgeluidswering van de woning aan de strengere toetsingswijze van LPB moet voldoen, en dat de door LBP in het rapport van 4 juli 2007 voorgestelde gevelgeluidweringsmaatregelen in de bouwvergunning zijn voorgeschreven en moeten zijn toegepast in de woning. [eiser] heeft deze stelling niet (nader) met concrete feiten onderbouwd en niet gesteld noch gebleken is dat de gemeente op de feitelijke situatie handhaaft. Reeds om die redenen zal de rechtbank aan deze stelling voorbij gaan.
2.25.
De primaire vordering tot herstel en de subsidiaire vordering tot vervangende schadevergoeding kunnen ook niet op deze andere rechtsgrondslag worden toegewezen.
2.26.
Ook de aanvullende schadevergoeding voor gederfd woongenot, op te maken bij staat, zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit de beantwoording van vraag 5 in het deskundigenbericht volgt dat, bij toepassing van de strengere toetsingswijze van LBP, sprake is van een overschrijding van de strengere geluidsnormen van 1 dB bij de woonkamer op de eerste verdieping en de slaapkamer op de tweede verdieping. De deskundige baseert deze conclusie op zijn eigen metingen in het onderzoek bij de woning. Hij heeft deugdelijk toegelicht waarom hij de andersluidende meetresultaten van Mobius niet deelt. In al hetgeen [eiser] tegen het oordeel van de deskundige in heeft gebracht ziet de rechtbank, gelet op de zorgvuldige weerlegging daarvan door de deskundige, geen aanleiding af te wijken van het oordeel van de deskundige. Met Staedion is de rechtbank van oordeel dat een geringe overschrijding van de geluidsnorm met 1 dB, zonder toelichting die ontbreekt, niet de conclusie kan dragen dat sprake is van gederfd woongenot, zodat op die grond geen schadevergoeding kan worden toegewezen.
Conclusie
2.27.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eiser] , verband houdend met de gevelgeluidswering, worden afgewezen.
2.28.
In het vonnis van 8 november 2017 heeft de rechtbank al overwogen dat ook de vorderingen, verband houdend met alle overige gestelde gebreken, worden afgewezen.
Kosten deskundige
2.29.
De nota van de deskundige van 24 april 2019 van € 10.850,00 (inclusief btw) bevat een gedetailleerde urenverantwoording. De definitieve nota van de deskundige van 26 juli 2019 bedraagt € 13.310,91 inclusief btw. Ook deze nota bevat een gedetailleerde urenverantwoording. De extra werkzaamheden ten opzichte van de nota van 24 april 2019 betreffen 11 uren van de deskundige voor een reactie op de opmerkingen van partijen, aanpassing van het deskundigenonderzoek en opstellen van definitieve reportage. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op deze nota’s te reageren.
2.30.
[eiser] heeft in zijn brieven van 10 mei 2019 en van 27 augustus 2019 bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de nota’s. De rechtbank wijst de bezwaren van [eiser] tegen de hoogte van de nota’s af, gelet op het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is de urenverantwoording voldoende inzichtelijk en gespecificeerd. Een nadere specificatie acht de rechtbank dan ook onnodig. Anders dan [eiser] stelt, zijn in de nota’s geen kosten voor nieuwe meetapparatuur in rekening heeft gebracht. De omvang van het aantal uren acht de rechtbank redelijk, gelet op de omvang van het dossier, inclusief de stukken van de partijdeskundigen en het op verzoek van partijen uitgevoerde meetonderzoek ter plaatse van de woning. De extra werkzaamheden van 11 uren, in rekening gebracht na 24 april 2019, acht de rechtbank evenzeer redelijk. De uren zijn besteed aan een reactie op een uitvoerige brief van [eiser] van 10 april 2019, waarin [eiser] de deskundige expliciet vraagt op meerdere punten nader in te gaan op de stellingname van [eiser] . De deskundige heeft op zorgvuldige wijze aan dit verzoek van [eiser] voldaan. Gelet op het aantal punten waarop [eiser] een nadere toelichting vraagt zijn de extra werkzaamheden van de deskundige daarmee voldoende te verklaren. Anders dan [eiser] stelt, is de deskundige niet zelf een nieuwe discussie gestart door in te gaan op de 30 km wegen, maar vloeit dit onderzoek van de deskundige direct voort uit de vraagstelling van de rechtbank, op welke vraagstelling partijen voorafgaand hebben kunnen reageren.
2.31.
In het tussenvonnis van 5 december 2018 heeft de rechtbank het voorschot voor de kosten van de deskundige begroot op een bedrag van € 9.816,- inclusief btw. In het tussenvonnis van 12 juni 2019 heeft de rechtbank het aanvullend voorschot voor de deskundige bepaald op € 4.213,73, inclusief btw. Het totale voorschot aan de deskundige bedraagt € 14.029,73 inclusief btw, welk voorschot door Staedion is betaald.
Proceskostenveroordeling
2.32.
Mede uit het deskundigenbericht volgt dat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld. [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling aan Staedion van het bedrag uit de definitieve nota van de deskundige, dat wil zeggen € 13.310,91. Bepaald zal worden dat het restant van het voorschot van € 718,82 zal worden terugbetaald/uitgekeerd aan Staedion.
2.33.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Staedion worden begroot op:
- griffierecht 619,00
- kosten deskundige 13.310,91
- salaris advocaat
2.305,00(5 punten × tarief € 461,00)
Totaal € 16.234,91
2.34.
De nakosten worden begroot zoals gevorderd, op € 133,00 bij niet-betekening en op € 199 bij betekening van het vonnis. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.35.
Een van de rechters, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, mr. H.W. Vogels, heeft dit eindvonnis niet mede kunnen wijzen in verband met haar defungeren als rechter vanwege een benoeming buiten de rechterlijke macht. Mr. M.L. Harmsen neemt nu in de combinatie plaats.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Staedion tot op heden begroot op 16.234,91,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 133,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, tot een bedrag van € 199,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten, met inbegrip van de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
begroot de kosten van de deskundige op € 13.310,91,
3.5.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank het onder 3.4. genoemde bedrag uit het voorschot van Staedion aan de deskundige zal voldoen,
3.6.
bepaalt dat de griffier het restant van het voorschot ten bedrage van € 718,82 aan Staedion zal uitkeren.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. R.C. Hartendorp en mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2020. [1]

Voetnoten

1.type: