ECLI:NL:RBDHA:2020:2566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
09-837452-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en hennepplanten

De rechtbank Den Haag heeft op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 12 zakken hennep en 314 hennepplanten. De verdachte werd op 30 maart 2018 in Zoetermeer aangehouden, waar in haar woning een hennepkwekerij werd aangetroffen. Tijdens de zitting op 4 maart 2020 heeft de officier van justitie, mr. M. Lambregts, gevorderd dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen zou worden verklaard. De verdediging, vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. L.A. Versteegh, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de hennep in haar woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf november 2017 op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat de hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad van de hennep en de hennepplanten, en dat zij daarmee in strijd handelde met de Opiumwet. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf op van 60 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerder strafblad en de rechtbank vond de opgelegde straf passend in verhouding tot de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837452-18
Datum uitspraak: 18 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 30 maart 2018 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 12, althans één of meerdere zak(ken) hennep (ongeveer 12,93 kg) en/of
- 314 hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het aan de verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het aan de verdachte tenlastegelegde aanwezig hebben van 12 zakken hennep en zich daartoe op het standpunt gesteld dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de in de woning aanwezige zakken hennep. Ook heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het aanwezig hebben van 314 hennepplanten en bepleit slechts de aanwezigheid van een aantal planten bewezen te verklaren. De verdachte was wel op de hoogte van de hennepkwekerij, maar niet van het exacte aantal planten, aldus de raadsvrouw.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
In de woning van de verdachte en [medeverdachte] aan de [adres] is op 30 maart 2018 een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In de woning werden naast 314 hennepplanten ook 12 zakken met daarin 12,61 kilogram henneptoppen aangetroffen. [2]
[medeverdachte] , de echtgenoot van de verdachte, heeft verklaard dat hij een hennepkwekerij in zijn woning had. [3] De verdachte heeft verklaard dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in haar woning. [4]
Het oordeel van de rechtbank
Voor het aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de Opiumwet is voldoende dat de middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de middelen, althans de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte reeds vanaf november 2017 wetenschap had van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in haar woning. Daarmee heeft zij minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit 314 planten waren en dat in de woning ook het product van die planten, te weten 12 zakken hennep, aanwezig was. De rechtbank overweegt daarbij dat de hennep zich bevond in twee kamers, een gelegen op de eerste verdieping en een gelegen op de zolder van de woning van verdachte, en dat zij gelet daarop in globale zin weet moet hebben gehad van de omvang van de plantage en de hennep die deze opleverde.
Alle in de woning aangetroffen hennep bevond zich in de machtssfeer van de verdachte. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat de verdachte ten tijde van het aanleggen van de kwekerij reeds mede-eigenaar van de woning was en van aanvang af op de hoogte was van de kwekerij. Zij had in die woning haar verblijf en had toegang tot de ruimten waarin zich de kwekerij en de zakken met hennep bevonden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk 12 zakken hennep (van in totaal ongeveer 12 kilogram) en 314 hennepplanten aanwezig heeft gehad.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
zij op 30 maart 2018 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 12 zakken hennep (ongeveer 12 kg) en
- 314 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier dagen met aftrek van de tijd die in verzekering is doorgebracht en een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 12 zakken hennep en 314 hennepplanten. Hennep bevat de verslavende en voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Met haar handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de uit het gebruik van THC voortvloeiende verslavingsproblematiek en de handel in hennep, waarmee andere, ook zware vormen van criminaliteit gepaard gaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 28 januari 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uren passend.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 22 c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
60 (zestig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
30 (dertig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren voor elke in verzekering doorgebrachte dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018082756, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, Districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 238).
2.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 56-58; proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 134.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 4 maart 2020.