ECLI:NL:RBDHA:2020:2563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
09-755026-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen, aanwezig hebben en vervoeren van hennep en diefstal van elektriciteit

Op 18 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man, die werd beschuldigd van het telen, aanwezig hebben en vervoeren van hennep, alsook van diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uren. De zaak kwam ter terechtzitting op 4 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. M. Lambregts, de vordering indiende en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh, zijn verdediging voerde.

De tenlastelegging omvatte onder andere het telen van hennepplanten in de periode van 1 november 2017 tot en met 29 maart 2018 in Zoetermeer, alsook de diefstal van elektriciteit die nodig was voor de hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs was om de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De rechtbank heeft daarbij onder andere gekeken naar de bekennende verklaring van de verdachte en de proces-verbalen van de politie.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had een hennepkwekerij in zijn woning en heeft op professionele wijze een groot aantal hennepplanten geteeld. Dit heeft niet alleen bijgedragen aan de verslavingsproblematiek, maar ook aan de handel in hennep, wat vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank heeft ook het strafblad van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij eerder met de wet in aanraking is gekomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten tot de opgelegde straffen, met als doel de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/755026-18
Datum uitspraak: 18 maart 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 29 maart 2018 te Zoetermeer opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2018 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 12, althans één of meerdere zak(ken) hennep (ongeveer 12,93 kg) en/of
- 314 hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 30 maart 2018 te Zoetermeer, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Stedin , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 30 maart 2018 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 324 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de aan de verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de tenlastegelegde feiten geen verweer gevoerd.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangezien de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit van deze feiten, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2019;
- het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 56-62;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2019;
- een rapportage diefstal energie door [gemachtigde] namens Stedin Netbeheer B.V ., p. 185-189.
De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2019;
- het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, p. 11-13;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 november 2017 tot en met 29 maart 2018 te Zoetermeer opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt (in een pand aan [adres 2] ) een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 30 maart 2018 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 12 zakken hennep (ongeveer 12 kg) en
- 314 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 november 2017 tot en met 30 maart 2018 te Zoetermeer, een hoeveelheid elektriciteit,
toebehorendeaan Stedin heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 30 maart 2018 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van 324 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan de verdachte een taakstraf met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een hennepkwekerij in zijn woning gehad en op professionele wijze een groot aantal hennepplanten geteeld en aanwezig gehad. Ook heeft hij ongeveer 12 kilogram hennep aanwezig gehad en 324 gram hennep vervoerd. Hennep bevat de verslavende en voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Hennekwekerijen veroorzaken bovendien overlast en gevaar voor de omgeving. Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de uit het gebruik van THC voortvloeiende verslavingsproblematiek en de handel in hennep, waarmee andere, ook zware vormen van criminaliteit gepaard gaan.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit die nodig was voor de hennepkwekerij, hetgeen, naast schade en overlast voor de stroomleverancier, brand- en elektrocutiegevaar met zich meebrengt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 28 januari 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, ook terzake de Opiumwet.
Alles afwegende acht de rechtbank de volgende straffen passend en geboden. De rechtbank zal aan de verdachte een voorwaardelijk gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen van na te melden duur.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
diefstal;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (honderdtachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren voor elke in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018082756, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, Districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 238).