ECLI:NL:RBDHA:2020:2556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
NL20.5892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en risico op onttrekking; verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Eiser is op 3 maart 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als reden dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Op 12 maart 2020 werd de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser was overgedragen aan Duitsland.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd, omdat eiser niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten overgelegd en heeft geen stappen ondernomen om zijn identiteit aan te tonen. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking, gerechtvaardigd waren.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen andere, minder dwingende maatregelen beschikbaar waren die effectief zouden zijn geweest in dit geval. De medische omstandigheden van eiser, waaronder stress- en maagklachten, zijn niet als reden voor een lichter middel geaccepteerd, aangezien eiser in het detentiecentrum medische zorg kan krijgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, met de conclusie dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5892

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.M.A. van der Heijden).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 maart 2020 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Duitsland.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser bestrijdt de zware grond onder 3d en 3k. Volgens eiser is zijn identiteit met de overdracht naar Duitsland vast komen te staan. Ook voert eiser aan dat hij zich niet heeft verzet tegen de overdracht en dat hij medicatie nodig heeft voor zijn maag.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3d terecht ten grondslag is gelegd aan de maatregel van bewaring. Eiser heeft geen identiteitsdocument om zijn identiteit of nationaliteit te staven. Ook heeft eiser geen stappen gezet om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken, zoals door contact op te nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land van herkomst. De enkele omstandigheid dat eiser is overgedragen naar Duitsland, maakt dit niet anders. Voor de overdracht zijn immers geen identiteitsdocumenten vereist noch is de identiteit en nationaliteit van eiser na de overdracht vast komen te staan aan de hand van een identiteitsdocument.
6. Ook de zware grond onder 3k is door verweerder terecht opgelegd. Eiser heeft in zijn asielaanvraag verklaard niet terug te willen naar Duitsland en is zonder opgaaf van redenen niet verschenen voor zijn vertrekgesprek van 26 november 2019. In het vertrekgesprek van 23 december 2019 heeft eiser verklaard niet naar Nigeria noch naar Duitsland te willen terugkeren. Uit deze gedragingen van eiser blijkt dat hij niet wenst mee te werken aan zijn overdracht naar Duitsland.
7. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gronden 3d, 3k en de overige niet-betwiste gronden en de daarbij behorende motivering de maatregel van bewaring kunnen dragen. Uit deze gronden vloeit ook een significant risico voort dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
8. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de gronden en motivering van het bestreden besluit en de gedragingen van eiser zoals hiervoor overwogen. Ook heeft verweerder terecht in de door eiser genoemde medische omstandigheden – de stress- en maagklachten – geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Eiser is er op gewezen dat hij in het detentiecentrum een arts kan consulteren. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1162) is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de medische situatie van eiser geen reden is om een lichter middel dan bewaring toe te passen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in detentie beschikbare medische zorg in zijn geval niet toereikend is.
9. Het bestreden besluit is op juiste gronden genomen. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl. Deze uitspraak is gedaan op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.