3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Bewijsmiddelen
Op 22 december 2016 heeft [naam (huidige bewindvoerder)] ) in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [slachtoffer] ) aangifte gedaan tegen de verdachte. [naam (huidige bewindvoerder)] verklaarde dat de verdachte van 1 september 2014 tot en met 1 september 2016 bewindvoerder was van [slachtoffer]en dat [naam (huidige bewindvoerder)] door [slachtoffer] werd benaderd, omdat [slachtoffer] van bewindvoerder wilde wisselen en ervan overtuigd was dat onterecht geld van haar bankrekeningen was afgeschreven.Op 1 september 2016 is [naam (huidige bewindvoerder)] als opvolgend bewindvoerder benoemd.Hierop heeft [naam (huidige bewindvoerder)] in de bankgegevens van [slachtoffer] gezocht onder de naam van de verdachte.Op de bankafschriften van de ING-bankrekening van [slachtoffer] zag [naam (huidige bewindvoerder)] dat de verdachte in de periode van 9 juli 2014 tot en met 31 augustus 2016 een bedrag van € 10.798,05 had afgeschreven. [naam (huidige bewindvoerder)] verklaarde dat [slachtoffer] geen toestemming had gegeven voor deze afschrijvingen en dat het geld niet is teruggestort op haar rekening. Zij kwam tot de conclusie dat de verdachte het geldbedrag verduisterd had en deed aangifte.Dit bedrag is inclusief de wettelijk vastgestelde vergoeding voor bewindvoerders. De vergoeding die bewindvoerders voor hun werkzaamheden krijgen is wettelijk vastgelegd in artikel 3 lid 2 sub b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren en zou bij problematische schulden neerkomen op een bedrag van € 144,02 per maand inclusief BTW.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij door de verdachte is bestolen. De verdachte betaalde haar rekeningen en [slachtoffer] kon met haar pasje haar weekgeld van de bank af halen. Contant geld heeft zij niet gekregen. Zij heeft ook verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van betalingen aan onder meer haar zoon en een vriend van haar zoon.
Naar aanleiding van deze verdenking is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld en een “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel” (hierna: ontnemingsrapport) opgemaakt. Uit het ontnemingsrapport blijkt dat het onderzoek betrekking heeft op de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 september 2016. Uit het onderzoek komt naar voren dat van de betaalrekening [rekeningnummer 1] op naam van [slachtoffer] in de periode van juli 2014 tot en met 19 september 2016 een bedrag van € 11.139,05 is overgeschreven naar de betaalrekening van de verdachte.Uit het onderzoek naar de betaalrekening [rekeningnummer 2] op naam van [slachtoffer] komt naar voren dat een bedrag van
€ 2.029,50 is overgeschreven naar onder andere de betaalrekeningen van de verdachte, het bedrijf van de verdachte te weten [bedrijfsnaam ] , [zoon van slachtoffer] ) en [vriend van zoon] ). In totaal gaat het om een bedrag van € 13.167,55 dat ten onrechte van de bankrekeningen van [slachtoffer] zou zijn overgemaakt.
Uit het onderzoek is verder gebleken dat aan de Telegraaf en de gemeente Den Haag betalingen zijn gedaan waarvan nadien is gebleken dat deze kosten (in totaal € 341,-) terecht zijn betaald van de bankrekening van [slachtoffer] aan de Telegraaf respectievelijk de gemeente Den Haag. De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat deze kosten in het ontnemingsrapport onterecht in mindering zijn gebracht op het bedrag dat de verdachte rechtmatig zou hebben afgeschreven van de bankrekening van [slachtoffer] , omdat de verdachte deze kosten helemaal niet heeft betaald. Daarmee komt het bedrag dat de verdachte ten onrechte heeft overgemaakt vooralsnog uit op een bedrag van € 13.508,55 (€ 13.167,55 + € 341,-).
Bij de vaststelling van dit bedrag is verder nog geen rekening gehouden met de wettelijke vergoeding voor de bewindvoering en de leefgelden die de verdachte aan [slachtoffer] heeft betaald uit zijn eigen middelen, de middelen van zijn onderneming of van derden die onder bewind van de verdachte stonden. De wettelijke vergoeding voor de bewindvoering komt neer op een bedrag van € 3.456,48 (24 maanden x € 144,02). De leefgelden betaald door anderen dan [slachtoffer] zijn voor de periode van de bewindvoering vastgesteld op een bedrag van € 1.055,-.De kosten die aldus nog in mindering moeten worden gebracht komen neer op een totaal van € 4.511,48 (€ 3.456,48 + € 1.055,-).
Op grond van vorenstaande berekening kan geconcludeerd worden dat de verdachte ten onrechte een bedrag van € 8.997,07 (€ 13.508,55 - € 4.511,48) van de rekeningen van [slachtoffer] heeft overgemaakt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting tevens naar voren gebracht dat de volgende betalingen buiten de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden:
25 augustus 2014
€ 178,50
1 augustus 2014
€ 144,50
28 juli 2014
€ 145,00
9 juli 2014
€ 50,00
19 september 2016
€ 400,00
Totaal
€ 918,00
Daarom moet ook het totaalbedrag van € 918,00 nog in mindering gebracht worden op het voornoemde, zodat het bedrag dat de verdachte in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de periode van 1 september 2014 tot en met 1 oktober 2016 zou hebben verduisterd kan worden vastgesteld op een bedrag van € 8.079,07.
Ter terechtzitting heeft de verdachte de overschrijvingen niet betwist en verklaard dat een aantal onterecht is gedaan, maar dat hij niet meer precies weet welke overschrijvingen dit zijn.Voorts verklaarde de verdachte dat hij onder druk van [slachtoffer] een aantal contante betalingen heeft gedaan en dat deze bedragen vervolgens via de bankafschrijvingen zijn verrekend. Ten aanzien van de wettelijke vergoeding voor bewindvoerders verklaarde de verdachte dat hij niet wist dat de vergoeding voor bewindvoerders wettelijk was vastgelegd en dat hij het tarief van de vorige bewindvoerder heeft overgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte als bewindvoerder van [slachtoffer] in de periode van 1 september 2014 tot en met 1 oktober 2016 een bedrag van in totaal € 8.079,07 van de bankrekening van [slachtoffer] heeft gehaald. Hoewel de overboeking van € 400,- op 19 september 2016 nog binnen de tenlastegelegde periode valt en het verduisterde bedrag dus feitelijk hoger is, zal de rechtbank toch de tenlastegelegde € 8.079,07 bewezen verklaren, omdat het meerdere niet ten laste is gelegd. Bij de politie en ter terechtzitting heeft de verdachte geen juiste en sluitende administratie kunnen verstrekken met betrekking tot de gemaakte kosten en de contante betalingen die verrekend zouden zijn. Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat de verdachte de betalingen van de bankrekeningen van [slachtoffer] heeft gedaan om contante betalingen te verrekenen.
Voor verduistering is vereist dat de verdachte het geld anders dan door misdrijf onder zich
heeft, met andere woorden dat hij het op rechtmatige wijze in handen heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte als bewindvoerder van [slachtoffer] op rechtmatige wijze de beschikking had over de gelden op de bankrekeningen van [slachtoffer] .
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de uiterlijke gedragingen van de verdachte kan worden afgeleid dat hij in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de geldbedragen. De verdachte kan immers van veel bedragen niet aangeven waarvoor de uitgaven zijn gedaan, hij heeft naar eigen zeggen onjuiste omschrijvingen bij de overboekingen vermeld en diverse staten van inkomsten en uitgaven aangeleverd die niet met elkaar overeen komen. De verdachte had voorts moeten weten dat de vergoeding voor bewindvoerders wettelijk is vastgelegd. Door deze gedragingen, en meer in het algemeen door het niet bijhouden van een deugdelijke administratie van de financiën van [slachtoffer] , heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich schuldig zou maken aan verduistering van geldbedragen in zijn hoedanigheid als bewindvoerder.
Nu de verdachte dit geld anders dan door misdrijf, immers als bewindvoerder, onder zich had levert dit verduistering op.