ECLI:NL:RBDHA:2020:2542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
22 maart 2020
Zaaknummer
NL20.4128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse vreemdeling op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, geboren in 1996, heeft op 20 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 10 februari 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 maart 2020, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door mr. F.W. Verbaas, waarnemer van zijn gemachtigde mr. C. Chen.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de redenen voor zijn asielaanvraag, waaronder gokschulden van zijn vader en de daaruit voortvloeiende bedreigingen, ongeloofwaardig vond. De rechtbank stelt vast dat Algerije als veilig land van herkomst is aangemerkt, wat betekent dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn specifieke geval niet geldt. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij geen bescherming van de autoriteiten kan verwachten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de aanvraag heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4128

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond, een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.4129, plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.W. Verbaas, waarnemer van gemachtigde mr. C. Chen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 20 januari 2020 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat hij in Algerije een moeilijke gezinssituatie heeft gekend vanwege het feit dat zijn ouders gescheiden waren, eiser de verantwoordelijkheid voor het gezin droeg en zijn vader gokschulden had. Vanwege deze schulden werd de familie bedreigd. Eiser heeft tijdens zijn studie veel tegenslag ervaren en het was voor hem moeilijk om binnen de overheid te mogen werken.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
A) identiteit, nationaliteit en herkomst;
B) gokschulden van vader en bedreiging;
C) verantwoordelijkheid voor gezin en woonomstandigheden;
D) drempels om voor de overheid te werken.
3. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, ondanks het ontbreken van documenten om dit te onderbouwen. Wel heeft verweerder eiser tegengeworpen dat van oprechte inspanning om zijn identiteit met documenten te onderbouwen niet is gebleken. Voorts heeft verweerder de gokschulden van eisers vader en de daaruit voortvloeiende bedreiging ongeloofwaardig geacht, nu eiser hieromtrent vage en summiere verklaringen heeft afgelegd. De aanvraag is vervolgens afgewezen op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Ten aanzien van elementen C en D van het relaas heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het aan eiser is aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van Algerije als veilig land van herkomst. Hier is eiser niet in geslaagd.
4. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en stelt daartoe – samengevat weergegeven – als volgt. Niet duidelijk is waarom verweerder blijft tegenwerpen dat eiser geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit heeft overgelegd, nu hij wordt gevolgd in zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Los daarvan werpt verweerder dit ten onrechte tegen, nu eiser er bij vertrek niet aan heeft gedacht documenten mee te nemen en ook niet om die documenten later op te laten sturen.
Nu verweerder bij bestreden besluit een aantal eerdere tegenwerpingen in het voornemen niet langer heeft gehandhaafd, had eiser het voordeel van de twijfel moeten krijgen en had zijn asielrelaas geloofwaardig moeten worden geacht. Bovendien is ten onrechte tegengeworpen dat eiser vaag en summier heeft verklaard. Eiser heeft verklaard over datgene wat hij wist en kan niet verklaren over iets waar hij geen weet van heeft. Ook verwijst eiser in dit kader naar de zienswijze.
Eiser handhaaft zijn standpunt zoals ingenomen in de zienswijze ten aanzien van de stelling dat Algerije voor hem geen veilig land van herkomst is. De autoriteiten zullen hem niet helpen met een “privékwestie” en het enkele feit dat eiser een identiteitskaart had kunnen aanvragen, doet niets af aan het feit dat hij geen bescherming van de autoriteiten kan krijgen.
Ten aanzien van het opgelegde inreisverbod volstaat eiser met een verwijzing naar de zienswijze, nu verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op het argument dat het inreisverbod onevenredig bezwarend is omdat het de mobiliteit zwaar beperkt.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de afgelegde verklaringen over de gokschulden van eisers vader en de daaruit voortvloeiende bedreiging(en) ongeloofwaardig kunnen achten. In dat kader heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de afgelegde verklaringen vaag en summier zijn. Zo heeft eiser enkel van horen zeggen dat het gezin wordt bedreigd door de schuldeisers van zijn vader en is het vreemd dat de ooms van eiser niet hemzelf maar zijn moeder op de hoogte hebben gesteld van de bedreiging, ondanks het feit dat eiser stelt het hoofd van het gezin te zijn. Ook kan eiser niet duidelijk verklaren over de hoogte van de gokschuld, op welke manier deze zou zijn ontstaan en wat de bedreigers het gezin precies wilden aandoen. Bovendien is geen aangifte gedaan van de bedreiging of een oplossing gezocht voor de gestelde schulden. Dat eiser het voordeel van de twijfel had moeten krijgen, volgt de rechtbank niet. Ondanks het niet langer handhaven van enkele overwegingen uit het voornemen heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen over dit relevante element ongeloofwaardig heeft geacht. Dat ten onrechte is tegengeworpen dat eiser vaag en summier heeft verklaard, wordt evenmin gevolgd. In zijn algemeenheid mag van een vreemdeling worden verwacht dat deze consistent en gedetailleerd kan verklaren over datgene wat hem in het land van herkomst is overkomen en wat voor hem aanleiding heeft gevormd het land te verlaten. Dat eiser niet meer weet en daardoor niet meer kan vertellen, komt voor zijn eigen rekening en risico en kan niet leiden tot de conclusie dat dit relevante element alsnog geloofwaardig moet worden geacht.
5.2
Voorts overweegt de rechtbank dat Algerije door verweerder als veilig land van herkomst is aangemerkt, waardoor sprake is van een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 10 januari 2020 [1] zijn eerdere oordeel dat verweerder Algerije heeft mogen aanwijzen als veilig land van herkomst bevestigd. Tussen partijen is niet in geschil dat Algerije in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Het ligt in dat geval op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn individuele geval niet als veilig is aan te merken. Hierbij geldt een hoge drempel.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat Algerije voor hem persoonlijk niet veilig is. Daarbij is niet alleen van belang dat verweerder de gokschulden en de bedreiging terecht ongeloofwaardig heeft geacht, maar ook dat de overige elementen – hoewel geloofwaardig geacht – onvoldoende zwaarwegend zijn om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat op basis van de slechte woonomstandigheden of de drempels voor het werken voor de overheid, niet kan worden geconcludeerd dat Algerije voor eiser niet veilig is. Ook indien de gokschulden en de daaruit voortvloeiende bedreiging wel geloofwaardig waren bevonden, is niet komen vast te staan dat eiser zich in dat geval niet voor bescherming tot de Algerijnse autoriteiten kan wenden. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming, of dat de autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Daarbij is van belang dat eiser van de autoriteiten niets te vrezen heeft, hetgeen ook blijkt uit het feit dat aan hem een paspoort is verstrekt.
5.4
Ten aanzien van het onthouden van een vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het feit dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst, heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 mocht verweerder daarom bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod oplegt. Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is de duur van het inreisverbod twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat het inreisverbod onevenredig is omdat het eisers mobiliteit zwaar beperkt, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.