ECLI:NL:RBDHA:2020:2517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/8285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Slutzky, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van tijdelijke humanitaire gronden, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker had beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland kon afwachten en niet aan Italië zou worden overgedragen.

Tijdens de zitting op 11 maart 2020 heeft verzoeker zijn verzoek verder toegelicht. Hij stelde dat hij op elk moment aan Italië kan worden overgedragen als het verzoek om voorlopige voorziening niet wordt toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat de afwezigheid van schorsende werking van het bestreden besluit niet voldoende was om een spoedeisend belang aan te nemen. Bovendien was er een tijdelijke opschorting van uitzettingen en overdrachten aan Italië vanwege de coronamaatregelen, waardoor het onwaarschijnlijk was dat verzoeker op korte termijn aan Italië zou worden overgedragen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zich tot het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) moest wenden voor toegang tot opvangvoorzieningen, aangezien het COA geen procespartij was in deze procedure. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8285
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Slutzky.

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft op 6 augustus 2019 aangifte gedaan bij de Politie, Eenheid Rotterdam, van mensenhandel (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht). Op
14 augustus 2019 heeft de Politie, Eenheid Rotterdam, het Model M55 “Kennisgeving aangifte strafproces mensenhandel en beroep op de verblijfsregeling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel zoals neergelegd in paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)” naar verweerder doorgestuurd. Verweerder heeft deze kennisgeving op 14 augustus 2019 ontvangen.
2. Verweerder heeft deze kennisgeving aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vw onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van de regeling in paragraaf B8/3 van de Vc voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen, omdat verzoeker niet voldoet aan de in paragraaf B8/3 van de Vc genoemde voorwaarden.
3. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat verzoeker de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten en dat hij niet aan Italië wordt overgedragen tot vier weken nadat op het beroep is beslist. Ter zitting heeft verzoeker zijn verzoek aangevuld en de voorzieningen-rechter verzocht het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) te gelasten verzoeker toegang te geven tot opvangvoorzieningen. Als spoedeisend belang heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij op elk moment aan Italië kan worden overgedragen indien het verzoek om voorlopige voorziening niet wordt toegewezen.
3.2.
Verweerder heeft bij besluit van 15 augustus 2019 verzoekers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van
17 september 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:7627) is in rechte komen vast te staan dat verzoeker aan Italië kan worden overgedragen. In het bestreden besluit staat dat verzoeker de uitspraak op het beroep in Nederland niet mag afwachten.
3.3.
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat het ontbreken van schorsende werking onvoldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen. Daarnaast heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek uitzettingen en overdrachten aan Italië tijdelijk opgeschort in verband met het coronavirus. Vooralsnog bestaan geen aanwijzingen dat deze situatie op korte termijn zal wijzigen en dat verzoeker op korte termijn aan Italië zal worden overgedragen. Verzoekers stelling ter zitting dat op hem nog steeds een vertrekplicht rust, kan hem daarom niet baten.
3.4.
Ten aanzien van het verzoek het COA te gelasten verzoeker toegang te geven tot opvangvoorzieningen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het COA geen procespartij is bij onderhavig verzoek. Verzoeker zal zich daarom tot het COA moeten wenden indien hij voortzetting van opvang wenst.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is gedaan op 25 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.