In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Slutzky, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van tijdelijke humanitaire gronden, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker had beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland kon afwachten en niet aan Italië zou worden overgedragen.
Tijdens de zitting op 11 maart 2020 heeft verzoeker zijn verzoek verder toegelicht. Hij stelde dat hij op elk moment aan Italië kan worden overgedragen als het verzoek om voorlopige voorziening niet wordt toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat de afwezigheid van schorsende werking van het bestreden besluit niet voldoende was om een spoedeisend belang aan te nemen. Bovendien was er een tijdelijke opschorting van uitzettingen en overdrachten aan Italië vanwege de coronamaatregelen, waardoor het onwaarschijnlijk was dat verzoeker op korte termijn aan Italië zou worden overgedragen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zich tot het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) moest wenden voor toegang tot opvangvoorzieningen, aangezien het COA geen procespartij was in deze procedure. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.