ECLI:NL:RBDHA:2020:2515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
NL20.6084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 23 januari 2020 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring werd opgeheven op 20 februari 2020, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was geweest.

De rechtbank oordeelde dat de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest voorafgaand aan de opheffing. De rechtbank had eerder, in een uitspraak van 10 februari 2020, vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot dat moment rechtmatig was. De eiser voerde aan dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld met betrekking tot zijn verwijdering uit Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de Staatssecretaris niet voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet eerder dan op 20 februari 2020 Nederland kon verlaten, en dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 januari 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 20 februari 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 februari 2020 (in de zaak NL20.1978) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert primair aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan zijn verwijdering. Eiser stelt zich hierover op het standpunt dat verweerder tussen 6 februari en 12 februari niet voldoende voortvarend heeft gehandeld.
3.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan zijn verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de consul op 6 februari 2020 heeft aangegeven dat hij bereid is een laissez-passer af te geven als eiser zich inschrijft bij IOM en via IOM terug zal keren. Er is, met een weekend ertussen, 5 dagen later navraag gedaan bij het IOM, maar op dat moment (11 februari 2020) had IOM nog niets definitiefs van de consul vernomen. IOM heeft vervolgens, op verzoek van verweerder, de volgende dag een vlucht voor eiser geboekt op 20 februari 2020. De rechtbank acht dit alles niet onvoldoende voortvarend.
Subsidiair heeft eiser verwezen naar artikel 59, derde lid, Vw. Ook hierin ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan de verwijdering uit Nederland. Voor toepassing hiervan is namelijk vereist dat de gelegenheid bestaat om Nederland te verlaten. Voor eiser bestond op 12 februari 2020 niet de gelegenheid om Nederland te verlaten. Er was die dag weliswaar een ticket voor eiser geboekt, maar met dit ticket kon eiser niet eerder dan op 20 februari 2020 Nederland verlaten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl. Deze uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.