ECLI:NL:RBDHA:2020:2508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
C/09/589158 / FA RK 20-1107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in het kader van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren in 1946, die verblijft in een zorginstelling. Het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 28 februari 2020, naar aanleiding van zorgen over de veiligheid van de cliënt en anderen. De rechtbank heeft de medische verklaring van een arts, die verbonden is aan de zorgaanbieder, beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoet aan de eisen, ondanks dat de arts niet bij de behandeling van de cliënt betrokken was. De cliënt heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij het niet eens is met de machtiging en meer vrijheden wenst, maar de specialist ouderengeneeskunde heeft verklaard dat de toestand van de cliënt verslechterd is en dat opname noodzakelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is. De machtiging is verleend voor de duur van zes weken, tot en met 14 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/589158 / FA RK 20-1107
Datum beschikking: 3 maart 2020

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling

Beschikkingnaar aanleiding van het op 28 februari 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[de man] ,

hierna te noemen: cliënt,
geboren op [geboortedag] 1946 te Den Haag,
thans verblijvende in de accommodatie: [verblijfplaats]
;
advocaat: mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen te 's-Gravenhage.

Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 28 februari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de beschikking van de burgemeester van de gemeente Delft van 27 februari 2020;
- de op 27 februari 2020 ondertekende medische verklaring van een ter zake kundige
[arts] , die cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020.
Ter zitting zijn de volgende personen door de rechtbank gehoord:
- de cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
- [specialist ouderengeneeskunde] ;
- [basisarts] .

Standpunten ter zitting

Client heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met hem. Hij is het niet eens met de machtiging. Cliënt zegt dat als hij een foutje maakt, hij daarvoor wordt afgestraft door de instelling. Client wil op zijn eigen manier zijn leven inrichten en meer vrijheden krijgen.
De specialist ouderengeneeskunde heeft naar voren gebracht dat sprake is van een verslechtering van het toestandsbeeld van cliënt. Hij heeft geen overzicht meer en er is sprake van geheugenproblemen. Client heeft soms een black-out en gaat dan dwalen. Zo is cliënt een aantal malen buiten aangetroffen in zeer gevaarlijke situaties met zijn rolstoel. Cliënt heeft veel moeite met zijn verblijf in de instelling. Een verblijf op vrijwillige basis kan helaas niet meer en opname is noodzakelijk.
De advocaat stelt dat de arts die de medische verklaring heeft afgegeven verbonden is aan de instelling waar cliënt verblijft en dat die arts op grond van artikel 26 lid 7 Wzd die verklaring niet had mogen afgeven. De advocaat heeft hierbij aangegeven dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de arts die de verklaring heeft afgegeven en refereert zich ten aanzien van dit punt aan het oordeel van de rechtbank. Namens cliënt heeft de advocaat verder aangevoerd dat een verblijf op vrijwillige basis mogelijk is.

Beoordeling

Op grond van artikel 26 lid 7 Wzd mag de medische verklaring ex artikel 26 lid 5 sub d Wzd, in het geval het verzoek een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, niet worden verstrekt door een arts die verbonden is aan de desbetreffende zorgaanbieder.
In deze zaak is gebleken dat [arts] , de arts die de medische verklaring heeft opgesteld, in dienst is van de zorgaanbieder van de accommodatie waar cliënt voorafgaand aan het verzoek verbleef. Niet in geschil is dat deze arts niet bij de behandeling van cliënt is betrokken (geweest) en terzake kundig is.
De ratio van artikel 26 lid 7 Wzd is het waarborgen van de onafhankelijkheid van de arts die de medische verklaring opstelt. Met de advocaat heeft de rechtbank geen enkele twijfel aan de onafhankelijkheid van de arts die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld. Nu het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) d.d. 18 februari 2020 heeft aangekondigd dat de eis zoals opgenomen in artikel 26 lid 7 Wzd komt te vervallen en dat dit zo snel mogelijk in de regelgeving zal worden aangepast, is de rechtbank van oordeel dat de medische verklaring van [arts] voldoet aan de hieraan te stellen eisen.
Op 27 februari 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Delft ten behoeve van de cliënt een last tot inbewaringstelling afgegeven.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat er
sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van de cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening, te weten ongespecificeerde neurocognitieve stoornissen dit ernstig nadeel veroorzaakt.
Het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel bestaat uit:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige materiële schade;
- ernstige verwaarlozing;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van het verblijf in de accommodatie noodzakelijk en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
Voorafgaand aan de afgifte van de last tot inbewaringstelling verbleef cliënt op vrijwillige basis in de accommodatie. De rechtbank is van oordeel dat een verblijf op vrijwillige basis niet meer mogelijk is en dat sprake is van verzet tegen het verblijf in de accommodatie. Cliënt is erg gehecht aan zijn vrijheid en heeft moeite met zijn verblijf in de accommodatie. In het verleden waren er nog wel goede afspraken met cliënt te maken, maar mede door een verslechtering in het toestandsbeeld van cliënt is dit niet meer mogelijk. Er hebben zich meerdere voorvallen voorgedaan waarbij de veiligheid van cliënt of van anderen in het geding is. Bovendien is het risico op (ver-)dwalen groot als cliënt naar buiten gaat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. De machtiging zal worden verleend voor de duur van zes weken.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van:

[de man] ,

geboren op [geboortedag] 1946 te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 14 april 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.F. Bouwman, rechter, bijgestaan door
F.A.M. Vreeswijk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 maart 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.