ECLI:NL:RBDHA:2020:2499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
NL19.28933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van gezinsleden van veroordeelde echtgenoot/vader in verband met risico op schending van artikel 3 EVRM

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een vrouw en haar minderjarige kinderen, die als gezinsleden van een in Turkije veroordeelde echtgenoot en vader, een verblijfsvergunning asiel aanvragen. De rechtbank heeft op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat zij bij terugkeer naar Turkije een zelfstandig risico lopen op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van vervolging van gezinsleden van veroordeelden in Turkije, en dat eisers een begin van bewijs hebben geleverd voor hun risico. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eisers worden vergoed.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem Bestuursrecht zaaknummer: NL19.28933
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1] ,
V-nummer: [#]
[kind 2] ,
V-nummer: [#]
[kind 3] ,
V-nummer: [#]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers (gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL19.28934, plaatsgevonden op 31 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, [kind 1] en [kind 2] hebben de Turkse nationaliteit, [kind 3] een onbekende nationaliteit. Eisers zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] , [geboortedatum] en [geboortedatum]
2. Eiseres heeft op 16 april 2012, mede namens haar zoon [kind 1] , een eerste aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij besluit van 22 april 2012 is die aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, Vw. Dit besluit is bij uitspraak van 11 maart 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) onherroepelijk geworden. Vervolgens heeft eiseres op 19 december 2016, mede namens haar zoon [kind 1] en haar dochter [kind 2] , een tweede aanvraag ingediend. Bij besluit van 14 juni 2018 is die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Dit besluit is bij uitspraak van 15 oktober 2018 van de Afdeling onherroepelijk geworden.
3. Ten aanzien van de echtgenoot van eiseres, die ook de vader van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] is, heeft verweerder bij besluit van 25 april 2019 vastgesteld dat zijn uitzetting naar Turkije in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in verband met de strafvervolging en detentie die hem in Turkije te wachten staat wegens zijn vermeende betrokkenheid bij de Turkse Hizbollah.
4. Eiseres heeft gelet hierop op 28 juni 2019 onderhavige opvolgende aanvraag ingediend, wederom namens [kind 1] en [kind 2] . Ook heeft zij een eerste aanvraag ingediend voor haar dochter [kind 3] . Verweerder heeft de aanvraag van eiseres, [kind 1] en [kind 2] niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw. De aanvraag van [kind 3] is kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
5. Eisers voeren aan dat sprake is van nieuwe relevante elementen en bevindingen. Zij lopen als gezinsleden van hun echtgenoot, respectievelijk vader een zelfstandig risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Turkije.
De echtgenoot respectievelijk vader van eisers is in Turkije veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf vanwege poging doodslag en lidmaatschap van de Turkse Hizbollah beweging. Bij terugkeer naar Turkije zullen ook zij gevaar lopen.
Eisers hebben hiertoe verwezen naar het
Memorandum on the human rights implications of the measures taken under the state of emergency in Turkey(hierna: Memorandum) en het artikel
Sippenhaft (Family Punishment):A Nazi Practive Reinstated in Turkeyvan 13 september 2017 (hierna: Sippenhaft)
.
Uit het Algemeen Ambtsbericht Turkije van oktober 2019, volgt bovendien dat er maatregelen worden getroffen tegen
“(…) personen die worden beschuldigd van banden met terroristische groepen of met de Gülenbeweging alsmede hun familie en verwanten. (…)”.
Daarnaast is er meer landeninformatie waaruit blijkt dat eisers zelfstandig een risico kunnen lopen, zoals blijkt uit
USDOS Country Report on Human Rights Practices for 2018.
Ter zitting hebben eisers nader toegelicht dat uit deze bronnen blijkt dat familieleden van verdachten in Turkije (onder andere) in de problemen raken indien de verdachte niet in Turkije verblijft. De Turkse autoriteiten gebruiken hen dan om de gezochte personen te vinden. Hoewel deze bronnen voornamelijk zien op Gülenisten, neemt dit niet weg dat het gaat om vervolging van familieleden van verdachten in Turkije. Niet in geschil is dat eisers als zodanig aangemerkt kunnen worden.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers het beroep op het artikel Sippenhaft onvoldoende hebben gemotiveerd. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat
hetgeen in het artikel is weergegeven, van toepassing is op eisers. Daar komt bij dat het artikel is gepubliceerd op 13 september 2017 en in het recente Algemeen Ambtsbericht Turkije, dat in oktober 2019 is gepubliceerd, dergelijke informatie niet is opgenomen. Op basis van één artikel dat twee jaar geleden is gepubliceerd kan dan ook niet worden aangenomen dat (onschuldige) familieleden in Turkije het risico lopen op vervolging wanneer de daadwerkelijke verdachte niet kan worden gepakt.
De overige door eisers overgelegde bronnen zien voornamelijk op Gülenisten, niet op aanhangers van de Turkse Hizbollah. Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat in het Algemeen Ambtsbericht niet staat dat de Hizbollah een terroristische groepering is. Hoewel de Hizbollah nog altijd verboden is, volgt uit het ambtsbericht dat Hezbollah leiders juist in vrijheid worden gesteld.
5.2
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers familieleden zijn van de heer [naam 2] en dat hij in Turkije is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf vanwege poging doodslag en lidmaatschap van de Turkse Hizbollah.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd waarom geen sprake is van nieuwe relevante elementen en bevindingen.
De rechtbank acht in dat kader van belang dat uit het door eisers overgelegde artikel Sippenhaft volgt dat familieleden van veroordeelden/verdachten gevangen worden genomen indien de autoriteiten de veroordeelde/verdachte niet kunnen vinden.
Het standpunt van verweerder dat aan dit artikel geen waarde kan worden gehecht, omdat het is verouderd en het Algemeen Ambtsbericht geen melding maakt van dergelijke praktijken, acht de rechtbank onvoldoende motivering voor het standpunt dat er (dus) geen sprake is van relevante elementen en bevindingen. Het meest recente Algemeen Ambtsbericht verwijst in de passage over Hizbollah immers grotendeels naar het Algemeen Ambtsbericht uit oktober 2016. Bovendien volgt uit de door eisers aangehaalde passage uit het Algemeen Ambtsbericht dat maatregelen worden getroffen tegen personen die worden beschuldigd van banden met terroristische groepen alsmede hun familieleden. Daargelaten of Hizbollah een terroristische groep is, is het een verboden groep en duidt de passage uit het ambtsbericht er juist op dat Sippenhaft mogelijk is in Turkije.
5.3
Voor zover verweerder heeft willen betogen dat de aandacht voor Hizbollah leden in Turkije is afgenomen door te stellen dat in het Ambtsbericht van oktober 2019 wordt gemeld dat de Turkse Hizbollah officieel het gebruik van geweld heeft afgezworen en dat het zich sinds 2000 naar eigen zeggen richt op liefdadigheidswerk en dat Hizbollah leiders zijn vrijgelaten, is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat familieleden van veroordeelde Hizbollah leden bij terugkeer geen risico lopen.
De rechtbank verwijst in dat kader naar de volgende passage op pagina 13 van het Ambtsbericht:
“Op 4 januari 2011 werden vierentwintig gedetineerde Hizbollah aanhangers, onder wie leiders, in vrijheid gesteld. In mei 2019 kwamen honderden leden van Hizbollah vrij. Alle personen die verantwoordelijke posities binnen de organisatie vervulden en zware straffen –waaronder levenslang- opgelegd hadden gekregen, waren daarmee volgens de vertrouwelijke bron in vrijheid gesteld hangende het hoger beroep.”
In voetnoot 57 staat hierover echter dat deze betrokkenen zijn vrijgelaten omdat zij ‘het recht op een nieuwe rechtszaak hebben gewonnen en dat het EHRM heeft aangegeven dat de speciale veiligheidsrechtbanken die medio jaren 2000 werden opgeheven het recht op een
eerlijk proces ontnamen. Tot op heden zijn alleen Hizbollah-leiders vrijgelaten’. De rechtbank concludeert hieruit dat de vrijlating alleen leiders van de Hizbollah betreft en dat de reden hiervoor niet gelegen is in een afgenomen aandacht voor Hizbollah leden, maar omdat het EHRM heeft geoordeeld dat zij (in hun specifieke gevallen) geen recht op een eerlijk proces hebben gehad.
5.4
De rechtbank overweegt voorts dat hoewel in een aantal van de door eisers overgelegde bronnen wordt gesproken over vervolging van (familieleden) van Gülenisten, dit niet tot de conclusie kan leiden dat familieleden van leden van (andere) tegenstanders van het regime geen risico lopen. Uit de bronnen volgt immers het beeld dat de Turkse autoriteiten maatregelen treffen tegen (familieleden van) tegenstanders van het regime. Dat in de meest recente informatie (met name) wordt gesproken over problemen met Gülenisten, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de recente ontwikkelingen begrijpelijk, maar rechtvaardigt zonder nadere motivering van verweerder niet de conclusie dat tegen familieleden van andere tegenstander van het regime, zoals leden van de Turkse Hizbollah, geen maatregelen worden getroffen.
5.5
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat eisers een begin van bewijs hebben geleverd dat zij als familielid van een verdachte van de Turkse Hizbollah risico lopen op schending van artikel 3 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de door eisers overgelegde informatie, op de weg van verweerder gelegen om hier nader onderzoek naar te doen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers geen artikel 3 EVRM risico lopen. Het beroep is gegrond.
6. De aanvraag van eisers is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De aanvraag van [kind 3] is ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en de uitspraak van de zaak van de echtgenoot respectievelijk vader. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Hetgeen eisers voor het overige hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.