ECLI:NL:RBDHA:2020:2474
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die sinds 2002 in Nederland verblijft, had een vierde asielaanvraag ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 27 februari 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker stelde dat hij behoort tot een risicogroep vanwege zijn mensenrechtenactivisme in Soedan en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen zodat hij rechtmatig verblijf zou krijgen en uit vreemdelingenbewaring kon komen.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker in eerdere procedures niet had kunnen aantonen dat hij in de negatieve belangstelling van de Soedanese autoriteiten staat. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe elementen waren die de beoordeling van de asielaanvraag konden beïnvloeden. De overgelegde brief van de penningmeester van de Nationale Al Umma partij werd als onvoldoende beschouwd, omdat deze eerder had kunnen worden ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek af.
De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen, en zal later alsnog openbaar worden gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.