ECLI:NL:RBDHA:2020:2449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
NL20.1565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse homoseksueel wegens ongeloofwaardigheid van gestelde homoseksualiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, die stelt homoseksueel te zijn, heeft zijn asielaanvraag ingediend op 30 april 2018, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser pas 14 jaar na zijn komst naar Nederland asiel heeft aangevraagd, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verhaal. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn innerlijke beleving van zijn homoseksualiteit en dat zijn verklaringen oppervlakkig zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat hij in Nigeria in gevaar is, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.1565

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

ProcesverloopBij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.1566, plaatsgevonden op 6 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank [naam getuige] van [naam bedrijf] als getuige gehoord.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op een door eiser overgelegde verklaring van de heer [naam getuige] . Verweerder heeft op 13 februari 2020 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiser heeft op 20 februari 2020 gereageerd.
De rechtbank heeft op 21 februari 2020 een bericht naar partijen verstuurd waarin hen is verzocht zo spoedig mogelijk aan te geven of uitspraak gedaan kan worden zonder nadere zitting en heeft hen daarbij een termijn van een week gegeven. Een reactie van partijen is uitgebleven. De rechtbank heeft het onderzoek op 2 maart 2020 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiser] . Eiser heeft op 30 april 2018 de onderhavige asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Eiser kwam daar op vijftienjarige leeftijd achter, waarna hij zijn seksuele geaardheid in 2003 aan zijn ouders, broers en zussen heeft verteld. De vader van eiser wilde hem vervolgens reinigen en bevrijden van de kwade geest. Toen eiser niet langer wilde meewerken aan de reiniging, heeft zijn vader de homoseksuele geaardheid van eiser openbaar gemaakt. Daardoor kwam eiser in gevaar. Eisers baas heeft eiser geholpen bij het verkrijgen van een studentenvisum, waarmee hij Nigeria in 2004 is ontvlucht. Vervolgens is hij naar Nederland vertrokken. Bij terugkeer naar Nigeria vreest eiser voor zijn leven.
2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- betrokkene is homoseksueel;
- betrokkene heeft problemen ondervonden vanwege zijn geaardheid.
Verweerder vindt de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder vindt ongeloofwaardig dat eiser homoseksueel is en dat hij daardoor problemen heeft ondervonden. Daarbij heeft verweerder zich onder andere op het standpunt gesteld dat eiser Nederland onrechtmatig is binnengekomen en zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Verweerder heeft de asielaanvraag vervolgens afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
Beoordeling
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zijn homoseksualiteit en de daaruit voortvloeiende problemen ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft niet vaag, oppervlakkig of vreemd verklaard over zijn homoseksualiteit en over zijn relaties. Hij heeft juist denkprocessen laten zien waarmee hij zijn homoseksualiteit en innerlijke beleving inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder houdt onvoldoende rekening met de persoonlijkheid van eiser en de context dan wel culturele achtergrond waarbinnen eiser is opgegroeid. Bovendien maakt verweerder gebruik van stereotypen, hetgeen in strijd is met Werkinstructie 2018/9 (thans Werkinstructie 2019/17). Verder had verweerder meer waarde moeten hechten aan de verklaringen van de heer [naam getuige] van [naam bedrijf] en advocaat Schrevelius, aldus eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser gestelde homoseksualiteit en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
3.2.
Daarbij heeft verweerder voorop kunnen stellen dat het ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid en de gestelde noodzaak tot internationale bescherming dat eiser pas 14 jaar na zijn komst naar Nederland asiel heeft aangevraagd. Eiser stelt dat hij in 2004 naar Nederland is gevlucht vanwege de ervaren problemen door zijn homoseksualiteit, maar hij heeft pas in 2018 asiel aangevraagd. Anders dan eiser betoogt, is niet vereist dat in de Werkinstructie 2019/17 over lhbti-gerichtheid staat vermeld dat een dergelijke verblijfsduur in het nadeel van de vreemdeling kan worden uitgelegd. Het gaat immers om een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling waarbij alle mogelijke geloofwaardigheidsindicatoren worden betrokken. Eisers stelling dat pas sinds het arrest X, Y en Z van 7 november 2013 (ECLI:EU:C:2013:720) van het Hof van Justitie van de Europese Unie algemeen bekend is dat asiel kan worden aangevraagd in verband met een seksuele geaardheid, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven leiden. Verweerder heeft zich ter zitting immers onbestreden op het standpunt gesteld dat al sinds 2005 in de Vreemdelingencirculaire 2000 is opgenomen dat op grond van seksuele geaardheid asiel kan worden aangevraagd. Dat eiser daar niet mee bekend was, komt voor zijn rekening en risico. Bovendien heeft eiser ook na het arrest van 7 november 2013 nog jaren gewacht met zijn asielaanvraag. Het betoog dat in het geval van een andere vreemdeling wel een verblijfsvergunning is verstrekt, maakt het voorgaande niet anders. Iedere asielaanvraag wordt immers op zijn eigen merites beoordeeld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een rechtens vergelijkbaar geval.
Aan het betoog dat eiser in de jaren voorafgaande aan zijn asielaanvraag meerdere aanvragen voor reguliere verblijfsvergunningen heeft ingediend, heeft verweerder niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Weliswaar blijkt uit de overgelegde brief van advocaat Schrevelius van 6 april 2018 dat die advocaat in 2013 overwoog een aanvraag voor eiser in te dienen voor verblijf bij zijn gestelde toenmalige partner, maar verweerder heeft niet ten onrechte gewezen op de omstandigheid dat het indienen van een dergelijke aanvraag niets zegt over de oprechtheid van de gestelde homoseksualiteit. Bij een dergelijke reguliere aanvraag wordt immers geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht. De enkele stelling dat het zeer onaannemelijk is dat eiser zijn homoseksualiteit al zeven jaar zou veinzen, maakt dit niet anders.
3.3.
Daarnaast heeft verweerder het vreemd kunnen achten dat eiser aanvankelijk geen enkele gedachtegang had bij de omstandigheid dat hij zich seksueel inliet met iemand van hetzelfde geslacht. Eiser heeft verklaard dat hij niet bang was, omdat hij niet het gevoel had dat hij iets slechts deed (aanvullend gehoor, pagina 7). Niet ten onrechte vindt verweerder een dergelijke verklaring vreemd binnen de context van een cultureel en religieus milieu waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het in dergelijke omstandigheden voor de hand had gelegen dat eiser zou stilstaan bij de mogelijke gevolgen van zijn homoseksuele contact, dan wel geaardheid. Dat uit de verklaringen van eiser bepaalde denkprocessen kunnen worden gefileerd, doet aan het voorgaande niet af. Het is aan eiser om zelf om zijn denkprocessen inzichtelijk te maken en daarmee overtuigend over zijn gestelde homoseksuele contact, dan wel geaardheid te verklaren. Het betoog van eiser dat verweerder de context heeft miskend waarbinnen eiser is opgegroeid, volgt de rechtbank niet. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder die context juist wel heeft meegewogen. Dat eiser opgegroeid is in een strikt gescheiden maatschappij die werd gedomineerd door jongens, dat er een taboe rustte op het bespreken van seksualiteit en dat er een gebrek was aan seksuele voorlichting, maakt niet dat eiser zich niet bewust zou kunnen zijn van de eventuele verstrekkende gevolgen van zijn homoseksuele geaardheid. In dat kader heeft verweerder er nog op kunnen wijzen dat eisers vader pastoor is, die op een negatieve manier tegen homoseksualiteit aankijkt.
De hiervoor genoemde maatschappij maakt dat verweerder eveneens bevreemdend heeft kunnen achten dat eiser zijn mentor in vertrouwen zou hebben genomen om over zijn gestelde geaardheid te spreken. Eiser heeft verklaard dat hij naar zijn mentor is gegaan en heeft verteld dat hij geen speciale gevoelens voor meisjes heeft, maar bij jongens een vreemd gevoel heeft (aanvullend gehoor, pagina 8). Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat een gesprek over een dergelijk onderwerp – gelet op het enorme risico voor lhbti in Nigeria – verstrekkende gevolgen voor eiser had kunnen hebben. Het betoog dat eiser niet expliciet kenbaar heeft gemaakt dat hij homoseksueel is, maar juist voorzichtig is geweest in zijn gesprek met de mentor, heeft verweerder niet hoeven volgen. De verklaring van eiser dat hij vreemde gevoelens heeft voor mannen, heeft verweerder in een dergelijke maatschappij al een risico kunnen achten.
3.4.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over en geen inzicht heeft gegeven in de innerlijke beleving van zijn gestelde homoseksuele geaardheid. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder niet ten onrechte stelt dat eiser veelvuldig en nagenoeg exclusief nadruk legt op seksuele handelingen binnen zijn geaardheid. Weliswaar heeft eiser in het aanvullend gehoor van 30 oktober 2018 ook verklaard dat hij complete en vreemde gevoelens voor mannen heeft, dat hij verdrietig was dat een relatie met een meisje niet lukte en dat hij geen speciale gevoelens voor dames heeft (aanvullend gehoor, pagina 8), maar eiser legt niet uit wat die gevoelens dan precies inhouden. Op het moment dat verweerder vraagt wat eiser bedoelt met die complete gevoelens, antwoordt eiser onder meer dat hij een man graag in zijn armen wil nemen, hem wil omhelzen en hem wil kussen (aanvullend gehoor, pagina’s 8 en 9). Niet ten onrechte vindt verweerder dat eiser hiermee oppervlakkig verklaart en de nadruk legt op seksuele gevoelens. Het betoog van eiser dat de relatie met zijn mentor nu eenmaal gericht was op seks en dat daar niets mis mee is, maakt dit niet anders. Verweerder heeft het gebrek aan verklaringen over gevoelens niet alleen tegengeworpen in het kader van de gestelde relatie met de mentor. Bovendien wordt niet aan eiser tegengeworpen dat hij seksuele relaties zou hebben, maar wordt aan hem tegengeworpen dat hij met dergelijk seksueel-gerelateerde verklaringen geen inzicht biedt in de innerlijke beleving van de op dat moment voor hem duidelijk geworden homoseksuele geaardheid.
3.5.
Verweerder heeft verder vraagtekens kunnen plaatsen bij de verklaring van eiser dat hij in Nigeria kalenders met porno aan de muur had hangen (nader gehoor, pagina 8). Daartoe is opnieuw van belang dat dit plaatsvond binnen een religieuze maatschappij die homofoob is, waarbij volgens eiser op seksualiteit een taboe rust. Het betoog van eiser dat gelet op die omstandigheden sprake moet zijn van een kennelijke misslag in de vertaling, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft aan het begin van het gehoor verklaard dat hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen. Daarnaast heeft eiser in zijn correcties en aanvullingen van 13 november 2018 niets gezegd over de betreffende verklaring.
3.6.
Het betoog dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat eiser een verlegen man is die niet makkelijk praat over seksualiteit, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft aan eiser juist tegengeworpen dat hij veel praat over seksualiteit, maar weinig over zijn innerlijke beleving. De rechtbank stelt daarnaast voorop dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Uit Werkinstructie 2019/17 volgt dat verweerder moet doorvragen op de persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de gestelde homoseksualiteit voor de vreemdeling heeft gehad. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de mate waarin mensen hun gerichtheid in woorden kunnen vatten en dient aansluiting te worden gezocht bij het niveau en de wijze van vertellen van de vreemdeling en zijn referentiekader. In dit geval blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de processen-verbaal van gehoor dat verweerder in lijn met de Werkinstructie heeft gehandeld. Zo heeft verweerder aan het begin van het aanvullend gehoor gevraagd of eiser het aan wil geven als hij de vragen niet begrijpt. Daarnaast heeft verweerder meerdere malen vragen herhaald, vragen op een andere manier verwoord, eiser erop aangedrongen om iets meer te vertellen over zijn angsten en andere gevoelens, en vaak doorgevraagd op korte antwoorden. Niet is gebleken dat eiser niet volledig heeft kunnen verklaren. Eiser heeft aan het eind van het gehoor ook aangegeven dat hij positief is over het gesprek en dat hij heeft geprobeerd niets achter te houden. De enkele stelling van eiser dat verweerder in strijd met de genoemde Werkinstructie gebruik heeft gemaakt van stereotypen, volgt de rechtbank niet.
3.7.
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de activiteiten van eiser bij het COC zijn gestelde homoseksualiteit niet aannemelijk maken. Daartoe heeft verweerder kunnen wijzen op de omstandigheid dat eiser zich pas vanaf (of vlak voor) het indienen van zijn asielaanvraag heeft gewend tot het COC. Bovendien zeggen de activiteiten die eiser heeft verricht niet per se iets over de oprechtheid van zijn gestelde homoseksualiteit. De stelling dat eiser bij een geveinsde homoseksualiteit door de mand zou vallen bij het COC, heeft verweerder niet hoeven volgen. Een dergelijke organisatie verricht geen geloofwaardigheidsbeoordeling en heeft dus niet de expertise om vast te stellen of een bepaalde geaardheid al dan niet geloofwaardig moet worden geacht.
Datzelfde geldt voor de verklaringen van de heer [naam getuige] . Dergelijke stukken kunnen weliswaar dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele geaardheid, maar dit laat onverlet dat eiser (ook) zelf tegenover verweerder aan de hand van zijn verklaringen zijn seksuele geaardheid aannemelijk moet maken. Bovendien heeft verweerder in het verweerschrift van 13 februari 2020 terecht aangegeven dat de waarde van ondersteunende verklaringen met name in de daarin vervatte feitelijke informatie ligt. Hoewel in de verklaring van 6 januari 2020 wel feitelijke informatie wordt genoemd, ziet die informatie alleen op enkele ontmoetingen van [naam getuige] en eiser bij de Rainbow Refugees in Den Haag, waarbij [naam getuige] gesprekken met eiser heeft gevoerd. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat eiser zich pas na (of vlak voor) het indienen van zijn asielaanvraag tot [naam getuige] heeft gewend. In de verklaring van 4 februari 2020 heeft [naam getuige] min of meer een eigen geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, waarbij hij in het geheel geen feitelijke informatie geeft. Bovendien heeft verweerder, anders dan in de uitspraak van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:341) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een uitgebreide inhoudelijke reactie gegeven op de verklaring van [naam getuige] . Verweerder heeft zich daarbij gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaring geen reden geeft om terug te komen op de eerdere geloofwaardigheidsbeoordeling.
Daarnaast heeft eiser nog foto’s overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij littekens heeft overgehouden aan het spiritueel reinigen van zijn homoseksualiteit. Daarover heeft verweerder zich echter op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat de littekens voortkomen uit spiritueel reinigen en dat die reiniging gericht was op eisers homoseksualiteit.
3.8.
Aangezien verweerder de gestelde homoseksualiteit gelet op het voorgaande niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder niet hoeven beoordelen of eiser in de toekomst daardoor problemen zal ondervinden. De stelling dat eiser zijn homoseksualiteit bij terugkeer naar Nigeria verborgen moet houden, kan dan ook niet slagen.
3.9.
De beroepsgrond faalt.
4. Het betoog dat het inreisverbod onrechtmatig is, faalt eveneens. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt in de beschikking, is er geen inreisverbod aan eiser opgelegd.
Conclusie
5. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.