ECLI:NL:RBDHA:2020:2448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
09-807304-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en oplegging van een contactverbod

Op 19 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. De verdachte heeft op 7 februari 2018 in Rijswijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond aan het slachtoffer en dit tegen haar hoofd gezet. De officier van justitie eiste twee maanden jeugddetentie en een contactverbod van twee jaar met het slachtoffer. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde en stelde dat een taakstraf passend zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard voor het primair ten laste gelegde feit, maar wel voor het subsidiair ten laste gelegde feit van bedreiging. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren en een contactverbod voor de duur van twee jaar op, met vervangende jeugddetentie bij overtreding. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 802,36 toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de integriteit van het slachtoffer en dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder verminderde toerekeningsvatbaarheid, in de strafmaat zijn meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/807304-18
Datum uitspraak: 19 maart 2020

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met open deuren van 5 maart 2020.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. I.A. van Straalen, is verschenen en gehoord.
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. A.F. Baas heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot twee maanden jeugddetentie.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op grond van artikel 77h, vierde lid, onder f, van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod op te leggen met het slachtoffer voor de duur van twee jaren met vervangende jeugddetentie van twee weken per overtreding met een maximum van zes maanden jeugddetentie. Het contactverbod zou dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft bepleit aan de verdachte eventuele jeugddetentie enkel voorwaardelijk op te leggen. Gelet op de oriëntatiepunten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is een taakstraf passend. De verdediging heeft geen bezwaar tegen de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbenemende maatregel van een contactverbod en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.

De tenlastelegging.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 7 februari 2018 te Rijswijk, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk mondeling en/of door gebaren zich jegens een persoon heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl verdachte en/of zijn mededader wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader, aan [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde] gericht en/of tegen het hoofd van die [benadeelde] gezet en/of aan die [benadeelde] de woorden toegevoegd "je moet zeggen dat de aangifte nep is" en/of "als je niet zegt dat de aangifte nep is schieten we je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 7 februari 2018 te Rijswijk, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] te richten en/of tegen het hoofd van die [benadeelde] te zetten en/of haar de woorden toe te voegen: "je moet zeggen dat de aangifte nep is" en/of "als je niet zegt dat de aangifte nep is schieten we je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Vrijspraak.

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte - namelijk dat hij bewijs wilde hebben dat het slachtoffer zei dat de aangifte nep was en dat hij er niets mee te maken had - niet geheel onaannemelijk is. Dat de verdachte daadwerkelijk de bedoeling had dat het slachtoffer ten overstaan van de politie of de rechter een andere verklaring moest afleggen, is niet voldoende gebleken.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring.

Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht:
hij op 7 februari 2018 te Rijswijk [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde] te richten en tegen het hoofd van die [benadeelde] te zetten en haar de woorden toe te voegen: "je moet zeggen dat de aangifte nep is" en "als je niet zegt dat de aangifte nep is schieten we je neer".

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

Strafmotivering.

Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van het slachtoffer door haar een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en tegen haar hoofd te zetten. Zoals ook blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring is het slachtoffer daarbij zeer angstig geweest. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd om haar te laten zeggen dat haar aangifte nep is en dat de verdachte daar niets mee te maken heeft. Dit alles levert een bijzonder ernstig feit op en door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. De rechtbank vindt het schokkend en zeer kwalijk dat de verdachte volledig voorbijgegaan is aan de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 29 januari 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder een transactie heeft voldaan voor een huiselijk geweld feit en dat er ook nadien (opnieuw) verdenkingen ten aanzien van verboden wapenbezit tegen verdachte zijn gerezen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van dr. R.A.R. Bullens ((NRGD-geregistreerd) klinisch psycholoog) van 22 februari 2019, ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 09/808655-18. Hoewel dit onderzoek is gedaan ten aanzien van andere feiten, zal de rechtbank de conclusie van de deskundige ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid hieruit wel meewegen. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat ook het onderhavige bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 25 februari 2020.
De rechtbank ziet, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht geen aanleiding om, naast de in de zaak met parketnummer 09/808655-18 aan de verdachte op te leggen jeugddetentie, (ook) in deze zaak jeugddetentie op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat alles afwegend en rekening houdend met verdachtes verminderde toerekeningsvatbaarheid, een taakstraf passend is.
Contactverbod
De rechtbank ziet daarnaast - net als de officier van justitie - aanleiding op grond van artikel 38v, gelezen in samenhang met de artikelen 77a en 77h, vierde lid, onder f, van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod op te leggen met het slachtoffer. Daarvoor zijn de ernst van het feit, de beveiliging van de maatschappij en het voorkomen van strafbare feiten redengevend. De rechtbank zal het contactverbod opleggen voor de duur van twee jaar, op straffe van vervangende jeugddetentie voor de duur van twee weken voor elke keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank ziet verder aanleiding om te beslissen dat het contactverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Er moet namelijk ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich belastend jegens het slachtoffer zal gedragen, zeker nu de aangifte van het slachtoffer tot een veroordeling heeft geleid.

De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 15.600,00. De schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, betreft een voorschot op haar materiële schade (€ 5.100,00, in elk geval bestaande uit reiskosten (€ 52,36) en derving van salarisinkomsten (€ 5.027,75)) en een voorschot op haar immateriële schade (€ 10.000,00).
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij heeft reiskosten gevorderd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag, waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast een voorschot terzake van inkomstenverlies gevorderd. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het salaris van de eerste drie maanden en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in deze post.
De rechtbank acht dit onderdeel van de vordering, mede gelet op de betwisting van de verdediging dat en zo ja in hoeverre sprake is van een causaal verband tussen de gederfde inkosten en het bewezen verklaarde feit, onvoldoende onderbouwd. Omdat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit gedeelte van de vordering alsnog nader te onderbouwen, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die betrekking heeft op de derving van salarisinkomsten.
Immateriële schade
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een voorschot van € 1.500,00 kan worden toegewezen en de benadeelde partij voor het overig niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag moet worden gematigd tot enkele honderden euro’s.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt vast dat voldoende is onderbouwd dat bij de benadeelde partij sprake is van psychische schade.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen in hoeverre sprake is van een causaal verband tussen alle gestelde psychische schade van de benadeelde partij en het bewezenverklaarde feit. Daar komt nog bij dat er gesteld is dat geen sprake is van een medische eindsituatie. Het is in het kader van het strafrecht niet mogelijk om een voorschot toe te kennen: voor het deel van de vordering dat de strafrechter toekent, geeft deze een eindoordeel. In het kader van het strafrecht kan de rechter wel een gedeelte van de rechtstreeks geleden schade toewijzen.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden - en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend - van oordeel dat een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. Dat is niet bij wijze van voorschot, maar dit bedrag heeft betrekking op de schade die bestaat uit de schrik en ontsteltenis bij het slachtoffer, direct na het begaan van de bedreiging. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 802,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 februari 2018 (de dag waarop de schade is ontstaan). De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde schade (materieel en immaterieel) niet-ontvankelijk verklaren in (die delen van) de vordering. De benadeelde partij kan de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten
Aangezien de vordering van [benadeelde] deels wordt toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 802,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de hiervoor genoemde datum, ten behoeve van het slachtoffer. De rechtbank zal geen gijzeling verbinden aan niet-betaling.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
Beslissing.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de tijd van 80 (tachtig) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde]een bedrag van € 802,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 februari 2018;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
[benadeelde]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 802,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 februari 2018, ten behoeve van
[benadeelde];
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. J.J. Peters, kinderrechter,
en mr. R.J. de Bruijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2020.