In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de draagouders over de minderjarige [minderjarige] en de adoptie door de wensouders, [Y] en [X]. De zaak is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming op 1 oktober 2019 en betreft een verzoek tot beëindiging van het gezag en benoeming van de wensouders tot voogden. De wensouders, die sinds 2014 samenleven, hebben de minderjarige na haar geboorte op [geboortedatum] 2019 in hun gezin opgenomen. De draagouders, die zussen zijn van de wensmoeder, hebben voorafgaand aan de zwangerschap afgesproken dat zij de minderjarige na de geboorte aan de wensouders zouden overdragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wensouders vanaf de geboorte de zorg en opvoeding van de minderjarige op zich hebben genomen en dat er geen hechtingsband bestaat tussen de minderjarige en de draagouders.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de bijzondere omstandigheden van de zaak, waarbij de wensouders de biologische vader en moeder zijn van de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag van de draagouders wordt beëindigd, omdat zij niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige kunnen dragen. De rechtbank heeft ook het verzoek tot adoptie van de wensouders beoordeeld en geconcludeerd dat, ondanks het niet voldoen aan de wettelijke verzorgingstermijn van een jaar, de adoptie in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft de adoptie toegewezen en de wensouders benoemd tot voogd over de minderjarige, met de bepaling dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag zullen uitoefenen zodra de adoptiebeslissing in kracht van gewijsde is gegaan.