Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
Hij heeft op 10 december 2019 een asielaanvraag gedaan. Aan zijn asielaanvraag heeft
eiser ten grondslag gelegd dat hij handelaar was in kleding en dat er in 2013 een diefstal bij zijn bedrijf heeft plaatsgevonden. Hierdoor kon hij de handelaren bij wie hij goederen had ingekocht niet langer betalen. Eiser is vervolgens vanwege de schuld die hij had veroordeeld tot in totaal twaalf jaar gevangenisstraf.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vwin samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Verweerder volgt eiser in zijn gestelde Algerijnse nationaliteit. De verklaringen van eiser omtrent zijn identiteit en herkomst, alsmede de veroordelingen vanwege de schuld, acht verweerder niet geloofwaardig. Verder is eiser afkomstig uit een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije ten aanzien van hem persoonlijk haar verdragsverplichtingen niet nakomt en dat er, indien er zich problemen voordoen in Algerije, er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Algerije in te roepen, aldus verweerder.
4. Op hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is.
6. Verweerder heeft ten eerste aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen documenten heeft overgelegd van zijn identiteit, zijn handel, de aangifte van diefstal, zijn schuldenlast, het uitgevaardigde arrestatiebevel en zijn veroordelingen. Dat eiser in de besluitvormingsfase te weinig tijd heeft gekregen om stukken over te laten komen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser al vijf jaar illegaal in Europa verblijft en dus voldoende tijd heeft gehad om alle relevante documenten in zijn bezit te krijgen.
7. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser summiere en vage verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser nauwelijks informatie kan geven over de kleding die hij verkocht en de financiële boekhouding daarvan, dat hij de munteenheid van Algerije niet kan noemen, dat hij een aantal banken heeft genoemd die niet in Algerije maar wel in Tunesië te vinden zijn, dat hij niet kan aangeven hoe hoog zijn schuld is, en dat hij van zijn neef heeft gehoord dat hij veroordeeld is maar niet weet wanneer de veroordelingen hebben plaatsgevonden. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de diefstal. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat er kleding was gestolen, en later dat het koffers, theepotglazen, servies, koffers met bestek, lakens, beddengoed en lampen waren geweest. Eisers stelling dat verweerder hem hierover nader had kunnen bevragen, treft geen doel. Het is immers aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd.
8. De rechtbank stelt vast dat Algerije sinds 31 oktober 2016 staat opgenomen in de bij artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 behorende lijst met veilige landen van herkomst. Bij uitspraak van 8 maart 2017heeft de Afdelinggeoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit oordeel heeft de Afdeling herhaald in onder meer de uitspraken van 21 maart 2018en 10 januari 2020.
Er bestaat daarom een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije, met uitzondering van LHBTI’s, geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke situatie toch niet veilig is.
9. Nu verweerder de gestelde problemen van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder terecht gesteld dat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem persoonlijk niet veilig is. Het beroep op pagina 42 van het Algemeen ambtsbericht Algerije van juli 2005 kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat de gestelde veroordelingen vanwege de schuldlast als niet geloofwaardig zijn aangemerkt.
10. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.