ECLI:NL:RBDHA:2020:2431
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Frankrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde Y. ten Cate, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag.
De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar dit beroep werd ongegrond verklaard. Tevens werd een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak heeft de verzoeker verzet ingediend. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoeker op zijn verzet gehoord wilde worden, maar dat hij met zijn verzoek wilde voorkomen dat hij voor de behandeling van zijn verzet aan Frankrijk zou worden overgedragen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen als er sprake is van kennelijke ongegrondheid van het verzoek. Na beoordeling van de argumenten van verzoeker, waaronder de stelling dat hij tussen mei 2018 en november 2019 buiten de EU heeft verbleven, concludeerde de voorzieningenrechter dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat verzoeker niet had aangetoond dat hij het grondgebied van de EU-lidstaten had verlaten.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het verzet geen kans van slagen had. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 19 februari 2020, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.