Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 3 mei 2019;
- de akte overlegging producties van de Ontvanger van 26 juni 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord, met één productie;
- het tussenvonnis van 11 september 2019, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2020, en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
indien de Aandeelhouder surseance van betaling aanvraagt, (…) alsmede wanneer zijn goederen geheel of gedeeltelijk door derden in beslag worden genomen (…)”
“Omschrijving overeenkomst of verplichting (…)”heeft [gedaagde] ingevuld:
“R-C overeenkomst”. Vraag 3b
“Kan de belastingdeurwaarder meteen beschikken over hetgeen u verschuldigd bent?”is met
“nee”beantwoord. Ter toelichting hierop is bij onderdeel 5 “Verrekening andere schuldeisers” ingevuld
“ [Holding] B.V. heeft een ingaande pensioenverplichting aan [gedaagde] + echtgenote. Deze verplichting is groter dan de schuld genoemd bij 3a”.
3.Het geschil
€ 10.000) - € 8.661,75 =) € 702.989,57. Tot dit bedrag heeft het executoriaal derdenbeslag doel getroffen.
4.De beoordeling
5.De beslissing
4 maart 2019 door de belastingdeurwaarder ten laste van Holding onder [gedaagde] gelegde executoriaal derdenbeslag een bedrag van € 702.989,57 toekomt;
3 mei 2019 tot de dag van algehele voldoening;