3.4.3Medeplegen van poging tot doodslag
3.4.3.1 De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en getuige ‘ [getuige] ’
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de verklaringen van aangever en getuige ‘ [getuige] ’ (hierna: [getuige] ) onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij beiden ontoonbaar onjuiste beweringen hebben gedaan en dat aangever leugenachtig heeft verklaard. De rechtbank overweegt als volgt.
Aangever heeft tegenover de politie en tegenover de rechter-commissaris telkens op essentiële punten consistent en gedetailleerd verklaard. Bovendien wordt de verklaring van aangever op meerdere punten ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen, te weten door de camerabeelden, de medische informatie en ook door verklaringen van onafhankelijke getuigen, zoals de verklaring van [getuige] . Dat aangever zijn eigen rol in het geheel kleiner maakt, is naar het oordeel van de rechtbank voorstelbaar gelet op hetgeen is voorgevallen, maar dat betekent nog niet dat zijn verklaring in zijn geheel onbetrouwbaar is. De rechtbank ziet aldus geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gehele verklaringen van aangever en zal deze gebruiken voor het bewijs. Wel zal de rechtbank behoedzaam met de verklaringen van aangever omgaan, in die zin dat zij deze slechts zal gebruiken voor zover deze in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige] . [getuige] heeft bij de rechter-commissaris voor het overgrote deel verklaard overeenkomstig zijn kort na het incident afgelegde verklaring bij de politie. Hij heeft telkens op essentiële punten consistent verklaard. Ook zijn verklaring vindt steun in objectieve bewijsmiddelen, zoals de camerabeelden. Het enkele feit dat [getuige] zich niet meer de exacte datum kon herinneren van het eerste verhoor bij de politie, maakt zijn verklaring als geheel naar het oordeel van de rechtbank niet minder betrouwbaar, mede gezien de impact dat hetgeen hij heeft zien gebeuren op hem heeft gehad. De rechtbank zal de verklaring van getuige [getuige] dan ook gebruiken voor het bewijs.
3.4.3.2 De bewijsmiddelen
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er vier te onderscheiden fasen geweest tijdens hetgeen is voorgevallen op 14 juni 2019.
Fase I
Fase I betreft het incident dat heeft plaatsgevonden voor de Albert Heijn aan het Paul Krugerplein te Den Haag.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij die dag werd gebeld door [verdachte] of hij naar de moskee wilde komen. [medeverdachte] is op het Paul Krugerplein op een bankje gaan zitten wachten tot [verdachte] kwam. [verdachte] kwam met de fiets. Even later zag [medeverdachte] dat een man die voor [verdachte] stond (de rechtbank begrijpt: aangever) een mes trok en tegen [verdachte] zei: “ik steek je dood”. Zowel [verdachte] als de man maakten bewegingen naar elkaar. [medeverdachte] zag die messen heen en weer gaan. De man liep daarna weg; hij rende weg. [verdachte] rende vervolgens achter de man aan en [medeverdachte] is daar weer achteraan gerend.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij bij de ijssalon was en dat zij buiten twee Marokkaanse mannen als bevroren zag staan. Daarbij stond een lange negroïde man met kroeshaar. Hij deed raar en was heen en weer aan het springen. Het leek alsof hij de andere mannen uitdaagde. Ineens gingen de twee Marokkaanse mannen achter hem aan rennen op het plein. [getuige] hoorde een klant zeggen dat een van de drie mannen een mes had.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij twee Marokkaanse mannen en een donkere man zag. Zij stonden tegenover elkaar. De Marokkaanse mannen deinsden achteruit en er werd heen en weer gesprongen door alle drie de mannen. De donkere man ging steeds op de Marokkaanse mannen af. De Marokkaanse mannen deinsden steeds terug. Zij zag dat de donkere man bewegingen maakte met zijn armen. Een klant die op haar terras zat, zei dat deze man een mes had. Zelf heeft getuige [getuige] dat niet gezien.
Op camerabeelden van de hoek van de Cillierstraat en de Steijnlaan te Den Haag hebben verbalisanten gezien dat [verdachte] achter aangever aan rent, via de voorzijde van de Albert Heijn. [medeverdachte] rent achter de beide mannen aan.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met zijn broer en aangever op deze camerabeelden te zien is.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte] elkaar op 14 juni 2019 tegen zijn gekomen voor de Albert Heijn bij het Paul Krugerplein te Den Haag. Daar heeft vervolgens een schermutseling plaatsgevonden tussen [verdachte] , [medeverdachte] en aangever, waarbij aangever uitdagende bewegingen in de richting van [verdachte] heeft gemaakt. Aangever had een mes in zijn hand. Aangever is vervolgens weggerend en [verdachte] is achter hem aan gerend, gevolgd door [medeverdachte] .
Fase II
De tweede fase vond plaats bij de glasbak in de Cillierstraat te Den Haag.
Op camerabeelden is te zien dat aangever aan komt rennen, bij de glasbak stil staat, en dat [verdachte] en [medeverdachte] , de één links van de glasbak en de ander rechts van de glasbak, op aangever af komen lopen. Ook is te zien dat aangever een fles in zijn rechterhand vast heeft en dat [verdachte] een mes in zijn hand vast heeft. Aangever heft zijn handen op. [medeverdachte] pakt vervolgens bij de glasbak een stuk hout van de grond en slaat daarmee op de linkerarm van aangever. Aangever verdwijnt vervolgens rechts uit beeld. [verdachte] en [medeverdachte] lopen de andere kant op. [medeverdachte] trekt daarbij eerst nog zijn slippers aan. Bij het weglopen heeft [verdachte] geen mes meer in zijn hand.[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met zijn broer en aangever op deze camerabeelden te zien is.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in de Cillierstraat was en dat hij plotseling zag dat drie mannen aan het vechten waren op straat. Hij zag dat één van de mannen een knuppel vast hield en dat de andere twee mannen allebei een mes vast hielden in hun handen. Hij zag dat beide mannen stekende bewegingen maakten in elkaars richting.
Aangever heeft verklaard dat de ene broer (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) een mes uit zijn tas pakte. [medeverdachte] sloeg vervolgens met een stok op de linker elleboog van aangever.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat [verdachte] en [medeverdachte] achter aangever aan zijn gegaan en bij de glasbak op de Cillierstraat van twee kanten op aangever af zijn komen lopen. Dit ziet er naar oordeel van de rechtbank uit alsof zij hem insluiten, waarbij aangever achteruit loopt. [verdachte] heeft daarbij een mes in zijn hand en aangever een fles. Gelet op de verklaring van getuige [getuige] , en gelet op de vaststelling dat aangever in fase I bij de Albert Heijn een mes in zijn handen had, gaat de rechtbank er vanuit dat aangever, naast een fles, ook een mes in zijn handen had, hoewel dit op de camerabeelden niet goed te zien is. Dat de fles die aangever vast had, gebroken was en dat aangever daarmee richting [verdachte] heeft uitgehaald, zoals de verdediging heeft betoogd, is niet te zien op de beelden en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Aangever is vervolgens achteruit weggelopen van [verdachte] en [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft een stuk hout van de grond gepakt en aangever daarmee op zijn linker arm geslagen. Aangever is vervolgens weggelopen. [verdachte] en [medeverdachte] zijn de andere kant op gelopen. Uit de beelden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] vervolgens de tijd neemt om zijn slippers aan te trekken en dat [verdachte] zijn mes kennelijk heeft opgeborgen.
Fase III
Fase III vond plaats in de garage aan de Scheepersstraat te Den Haag.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij aan een auto aan het werken was in zijn garage. Het zijn twee garages met een tussendeur ertussen. Hij zag een donkere man staan met bloed aan zijn hand. De man moest via de andere garage en de tussendeur in de garage zijn gekomen. Toen [getuige] zich omdraaide, zag hij een man met een fiets aankomen. De man met de fiets zei tegen de donkere man: “Wil je mij met een mes bedreigen? Bedreig je mij nou? Bedreig je mij?” De man met de fiets haalde toen een mes van 20 à 30 centimeter lang uit zijn tas. Hij hield het mes vast in de richting van de donkere man ter hoogte van zijn borst. De snijkant van het mes was in de richting van de donkere man. [getuige] zag vervolgens een derde man met een langwerpig stuk hout, ongeveer 70 centimeter lang en 15 centimeter breed. Op het moment dat de donkere man hem zag, rende hij via de tussendeur terug de andere garage in. De man met het mes rende om de auto heen, deed het autoportier dicht en rende achter de donkere man aan. De man met het stuk hout is omgelopen via de andere garage naar de donkere man toe. Ze sloten de donkere man in. [getuige] hoorde in de andere garage een schermutseling, hij hoorde van alles vallen en zag de donkere man door de tussendeur terug rennen tussen de auto’s door naar de garage waar de getuige zelf was. De donkere man rende weg “voor zijn leven” met de man met het mes achter hem aan. [getuige] zag de man met het stuk hout op dat moment niet meer. Hij verklaarde verder dat hij zoveel geweld zag, “alsof het roofdieren waren die iemand aan het ‘chasen’ waren, die afgemaakt moest worden”. [getuige] heeft verder verklaard dat hij heeft gezien dat de donkere man bloed had aan zijn hand. Hij heeft niet gezien dat de donkere man iets in zijn hand had. De donkere man had geen sneeën in zijn gezicht.
Aangever heeft verklaard dat hij achtervolgd werd door de broers (de rechtbank begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte] ). Als eerste liep [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) achter hem aan. Ze stapten vervolgens beiden op de fiets en probeerden aangever van de andere kant tegen te houden, waarop aangever de garage in vluchtte. De broer van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) blokkeerde de ene deur en [verdachte] de andere deur. De een had een mes vast en de ander een stok. Aangever is via de roldeur weer naar buiten gegaan. De broers kwamen ook de garage uit. Aangever had geen mes in zijn handen. Zijn mes is in de garage uit zijn broekzak gevallen.
Het mes van aangever is later door de politie in de garage aangetroffen.
Tussenconclusie
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte] , nadat zij bij de glasbak waren weggelopen, aangever opnieuw tegenkwamen. Aangever is een garage in gevlucht. [verdachte] is achter aangever aan de garage in gegaan, heeft zijn mes gepakt en tegen aangever gezegd: ”Wil je mij met een mes bedreigen?”. Vervolgens is ook [medeverdachte] met een stuk hout in zijn hand de garage in gekomen. Hij en [verdachte] hebben aangever aldus samen in de garage ingesloten. Er heeft vervolgens een schermutseling plaatsgevonden waarbij aangever weg wist te komen. [verdachte] en [medeverdachte] zijn opnieuw achter aangever aan gerend, de garage uit. Uit de verklaringen van getuige [getuige] en aangever en uit het gegeven dat het mes van aangever in de garage is gevonden, leidt de rechtbank af dat aangever geen mes meer in zijn handen had. Daarbij merkt zij op dat [getuige] de handen van aangever heeft gezien en daarin niets heeft gezien. Uit de verklaringen van [getuige] en aangever leidt de rechtbank voorts af dat aangever bij het verlaten van de garage nog geen verwondingen in zijn gezicht had.
Fase IV
Fase IV betreft het incident bij de parkeermeter op de Scheepersstraat te Den Haag.
Op de camerabeelden van de Scheepersstraat hebben verbalisanten het volgende gezien.
- 15:11:46 uur: een persoon (de rechtbank begrijpt: aangever) komt mogelijk uit de richting van de Cillierstraat de Scheepersstraat in rennen.
- 15:11:47 uur: verdachte 1 (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) rent uit de mogelijke richting van de Cillierstraat de Scheepersstraat in, achter aangever aan. [verdachte] heeft in zijn rechterhand een langwerpig en puntig voorwerp vast. De puntige zijde is naar beneden gericht.
- 15:11:47 uur: aangever kijkt in zijn run achteruit, terwijl [verdachte] achter hem aan zit.
- 15:11:48 uur: aangever draait zich in zijn run om en focust zich op [verdachte] . [verdachte] heeft nog steeds het puntige voorwerp in zijn rechterhand vast.
- 15:11:48 uur: een persoon (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) komt (mogelijk uit de richting van de Cillierstraat) de Scheepersstraat in rennen. [verdachte] komt bij aangever aan.
- 15:11:49 uur: [medeverdachte] rent op [verdachte] en aangever af. Hij houdt een langwerpig voorwerp in zijn rechterhand. Er is fysiek contact tussen [verdachte] en aangever.
- 15:11:50 uur: [verdachte] pakt met zijn linkerhand aangever vast. Het langwerpige puntige voorwerp houdt hij nog steeds in zijn rechter hand vast. [medeverdachte] komt bij [verdachte] en aangever aan.
- 15:11:50 uur: [medeverdachte] gooit in zijn loop met zijn rechterhand een lichtkleurig langwerpig voorwerp weg.
- 15:11:51 uur: [verdachte] raakt met zijn rechterhand, met daarin het langwerpig en puntige voorwerp, met gestrekte arm aangever. [medeverdachte] komt achter [verdachte] tot stilstand.
- 15:11:51 uur: de rechter arm van [verdachte] krijgt een terugslag nadat deze aangever raakte. Tegelijkertijd pakt [medeverdachte] met twee handen een langwerpig voorwerp vast met beide handen en brengt deze omhoog.
- 15:11:52 uur: [medeverdachte] maakt een slag voorwaarts richting het hoofd van aangever, en aangever komt ten val. Tegelijkertijd trekt aangever [verdachte] aan zijn linkerhand/onderarm en neemt deze mee in zijn val.
- 15:11:53 uur: [medeverdachte] blijft stil staan, houdt het lichtkleurige langwerpige voorwerp in zijn linkerhand vast en kijkt in de richting van de net gevallen [verdachte] en aangever. [verdachte] en aangever liggen op de grond.
- 15:11:54 uur: [medeverdachte] draait zich weg van [verdachte] en aangever. Het langwerpige voorwerp heeft hij nog steeds in zijn linkerhand vast.
- 15:11:55 uur: [medeverdachte] rent weg en [verdachte] staat op.
- 15:11:57 -15:12:06 uur [verdachte] loopt een rondje aan de kopse kant van aangever. [verdachte] wijst met zijn linkerhand naar aangever.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met zijn broer en aangever op deze camerabeelden te zien is.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat de donkere man bij de parkeerautomaat stond en dat hij geen kant meer op kon. Ze hadden de donkere man met zijn tweeën geblokkeerd, aldus [getuige] . De man met het mes maakte een beweging met zijn rechterarm in voorwaartse richting naar de keel van de donkere man. Zijn redding was dat de man met dat stuk hout de donkere man neersloeg. De donkere man viel op de grond en de man met het hout rende direct weg. De man met het mes stond gebogen over de donkere man en riep “wat jij mij bedreigen?”. [getuige] heeft niet gezien dat het mes de donkere man geraakt heeft. [getuige] heeft de donkere man nog geen minuut daarvoor gezien, hij had toen geen steekwonden. Het moet gebeurd zijn op het moment dat hij zich wegdraaide, aldus [getuige] .
Een verbalisant zag bij de paaltjes op de hoek van de Scheepersstraat met de Heilbronstraat een groot vleesmes liggen. Iets verderop lag een houten balk van ongeveer 60 centimeter lang waarop bloed zat.
Aangever heeft verklaard dat het laatste geluid dat hij hoorde was dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) hem stak in zijn oog.
Verklaring van de verdachte
[verdachte] heeft ontkend aangever te hebben gestoken. Hij heeft aangevoerd dat de camerabeelden van de Scheepersstraat gemanipuleerd zijn en dat hij op dat moment geen mes meer in zijn handen had. Hij denkt dat het letsel ook veroorzaakt kan zijn door bijvoorbeeld een slag met een knuppel.
Tussenconclusie
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Aangever is op enig moment de garage uitgerend en [verdachte] en [medeverdachte] zijn achter hem aan zijn gerend. [verdachte] had daarbij een mes in zijn hand en [medeverdachte] had een langwerpig voorwerp in zijn hand. Op dat moment had aangever nog geen steekwonden in zijn gezicht. [verdachte] is op korte afstand achter aangever aan gerend. Aangever heeft zich vervolgens omgedraaid naar [verdachte] , en [verdachte] heeft aangever geraakt met zijn rechterhand met daarin het mes. [medeverdachte] heeft een slaande beweging gemaakt met het voorwerp in zijn handen richting het hoofd van aangever. Aangever is vervolgens achterover gevallen. Even later is aangever door een verbalisant aangetroffen met het hiervoor in de inleiding omschreven letsel, waaronder twee steekwonden in en boven zijn oog.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het [verdachte] is geweest die aangever twee keer met een mes heeft gestoken, één keer in zijn oog en één keer boven zijn oog. Er was, behalve [medeverdachte] , immers niemand anders dan [verdachte] in de buurt van aangever en aangever had kort voor de confrontatie met [verdachte] nog geen verwondingen. Bij dit alles neemt de rechtbank nog in aanmerking dat in de medische verklaring wordt gesproken over twee
steekwonden, niet over slagwonden. Dat de verwondingen door de klap met het langwerpige voorwerp zouden zijn gekomen, is dan ook volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank verwerpt het verweer van [verdachte] dat de camerabeelden door de politie zouden zijn gemanipuleerd, omdat dit in het geheel niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank ziet in het hiervoor vastgestelde verloop van de gebeurtenissen weliswaar aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte de intentie had om aangever van het leven te beroven (vol opzet), maar is met de officier van justitie en raadsvrouw van oordeel dat vol opzet niet bewezen kan worden. De vraag is dan of bij de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Hiervan is sprake indien er een aanmerkelijke kans is geweest dat de dood zou intreden en de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt als volgt.
[verdachte] heeft aangever van dichtbij tweemaal met een mes in het gezicht gestoken, één keer in zijn oog en één keer boven zijn oog. Dit handelen van [verdachte] is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm – in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd – zozeer gericht geweest op het toebrengen van fataal letsel, dat het niet anders kan dan dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever bewust heeft aanvaard; hij heeft dit op de koop toe genomen. Het is namelijk een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd, en met name de ogen, dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarin met een mes wordt gestoken, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. Uit de medische verklaring blijkt bovendien ook dat één messteek door het oog is gegaan en bijna in de hersenen van aangever was gekomen. Door aangever op deze wijze te steken met een mes heeft [verdachte] dan ook (op zijn minst) de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg daarvan het leven zou laten. Hij heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever.
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van de verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt alle voorgaande tussenconclusies in aanmerking genomen met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten het volgende. [verdachte] en [medeverdachte] waren
samenaanwezig bij de Albert Heijn en zijn, toen aangever wegrende,
samenachter aangever aan gegaan. Zij hebben aangever zowel bij de glasbak als in de garage
sameningesloten door aangever ieder van één kant te benaderen. Nu [verdachte] bij beide gelegenheden het mes in zijn hand had, moet [medeverdachte] dit mes hebben gezien. [medeverdachte] heeft voorts zelf bij de glasbak een stuk hout gepakt, aangever daarmee geslagen en in de garage had hij dit stuk hout nog steeds in zijn handen. Bij de parkeermeter op de Scheepersstraat hebben [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens nagenoeg gelijktijdig geweldshandelingen uitgeoefend jegens aangever: [verdachte] heeft met een mes gestoken in het oog van aangever en [medeverdachte] heeft aangever met een langwerpig voorwerp geslagen op het hoofd. Dit alles heeft binnen een relatief kort tijdsbestek plaatsgevonden.
Op geen enkel moment heeft [medeverdachte] getracht het geweld te stoppen. Integendeel, hij is steeds samen met [verdachte] achter aangever aangerend en heeft op een gegeven moment zelf een stuk hout gepakt waarmee hij aangever meerdere keren heeft geslagen. Dit alles terwijl hij wist dat [verdachte] een mes bij zich had. [medeverdachte] heeft bovendien gezien dat [verdachte] de beweging met het mes richting het gezicht van aangever maakte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt in het uitoefenen van geweld op aangever, en ook opzet hebben gehad op deze samenwerking. Het uiteindelijke (bijna fatale) geweld dat [verdachte] heeft gebruikt, kan ook aan [medeverdachte] worden toegerekend. Het ten laste gelegde medeplegen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van al het voorgaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] tezamen en in vereniging de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag hebben begaan.