Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Oekraïense nationaliteit. Op 15 december 2010 heeft zij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen voor verblijf bij haar partner [naam 2] . Deze vergunning was in eerste instantie een jaar geldig en is daarna verlengd tot 15 december 2016. Op 18 januari 2013 heeft eiseres echter een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking: zij wenste nu verblijf bij haar nieuwe partner, [naam 3] . Op 6 mei 2013 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 5 november 2012 en een nieuwe verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met ingang van 18 januari 2013.
Op 26 november 2016 heeft eiseres de Nederlandse nationaliteit verkregen, onder de voorwaarde dat zij afstand doet van haar Oekraïense nationaliteit. Op 9 oktober 2018 heeft zij echter weer afstand gedaan van haar Nederlandse nationaliteit. Op diezelfde datum heeft zij een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
Bij besluit van 27 maart 2019 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 10 augustus 2017, omdat zij sinds die datum niet meer staat ingeschreven op hetzelfde adres als haar partner [naam 3] . De aanvraag om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft verweerder afgewezen omdat eiseres niet minimaal vijf jaar zonder onderbreking op basis van een geldige verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij al sinds 5 november 2012 bij haar partner verbleef. Tot aan het eind van de feitelijke samenwoning, 10 augustus 2017, heeft zij ruim 4,5 jaar rechtmatig in Nederland verbleven. Aan de samenwoning is een eind gekomen vanwege het alcoholprobleem van haar partner. Mede gelet op het feit dat eiseres arbeid in loondienst verrichtte, dient het persoonlijk belang van eiseres zwaarder te wegen dan het algemeen belang. Tot slot stelt eiseres dat voor zover de gevraagde vergunning niet kan worden verleend, zij in het bezit dient te worden gesteld van een vergunning onder een andere beperking.
De rechtbank stelt vast dat er een zogenaamd ‘verblijfsgat’ is ontstaan: de eerste verblijfsvergunning van eiseres is ingetrokken vanaf 5 november 2012 en de nieuwe verblijfsvergunning is verleend met ingang van 18 januari 2013. Eiseres betoogt nu dat zij al vanaf 5 november 2012 bij haar nieuwe partner verbleef. Zij heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 mei 2013, zodat de ingangsdatum van 18 januari 2013 en het verblijfsgat in rechte vast zijn komen te staan.
In artikel 45b van de Vreemdelingenwet staan de voorwaarden waar een vreemdeling aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Eén van die voorwaarden is dat de vreemdeling minimaal vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, op basis van een verblijfsvergunning regulier voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel.
Eiseres heeft niet betwist dat haar relatie op 10 augustus 2017 is verbroken, zodat haar verblijfsvergunning vanaf die datum kon worden ingetrokken. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder vervolgens terecht geconcludeerd dat eiseres niet gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, zodat zij niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Bovendien had zij een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner, wat volgens artikel 3.5 van het Vreemdelingenbesluit een tijdelijk verblijfsrecht is.
Dat de relatie is verbroken vanwege het alcoholprobleem van de partner en dat eiseres arbeid in loondienst heeft verricht, zijn geen dusdanig bijzondere omstandigheden die maken dat eiseres toch in het bezit had moeten worden gesteld van de door haar gevraagde vergunning. De stelling dat eiseres een vergunning onder een andere beperking had moeten krijgen is niet onderbouwd. Omdat niet is toegelicht voor welke vergunning eiseres in aanmerking denkt te komen en waarom, kan deze stelling niet tot een ander oordeel leiden.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.