ECLI:NL:RBDHA:2020:2352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19/6364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument voor minderjarige niet EU-burger en de toepassing van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afgifte van een verblijfsdocument aan een minderjarige die geen EU-burger is. Eiseres, geboren in Nederland, heeft altijd in Nederland gewoond, terwijl haar moeder de Servische nationaliteit heeft en haar vader genaturaliseerd is tot Nederlander. Eiseres heeft geen Nederlandse nationaliteit omdat zij voor de naturalisatie van haar vader is geboren. Haar jongere broertje en zusje hebben wel de Nederlandse nationaliteit, en de moeder heeft een afgeleid verblijfsrecht.

Eiseres heeft een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez, waarin wordt gesteld dat een kind dat zorgafhankelijk is van een ouder, recht heeft op verblijf in de EU. Eiseres stelt dat als zij Nederland moet verlaten, haar moeder mee moet gaan, wat ook haar broertje en zusje zou dwingen om Nederland te verlaten, wat in strijd zou zijn met hun EU-rechten. De rechtbank oordeelt echter dat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar is met die in het arrest Chavez-Vilchez, omdat zij zelf geen EU-burger is. De rechtbank concludeert dat er geen ruimte is om het arrest uit te rekken naar de situatie van eiseres.

De rechtbank wijst erop dat eiseres mogelijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, maar dat hiervoor een aparte aanvraag moet worden ingediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en beslist dat de proceskosten niet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6364
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres,
wettelijk vertegenwoordigd door [wettelijk vertegenwoordiger] ,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.J. van Ewijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Ilic).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiseres ingediende aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder is verschenen [wettelijk vertegenwoordiger] , de vader van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres krijgt geen gelijk. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. Eiseres is in Nederland geboren en heeft hier altijd gewoond. De moeder van eiseres heeft de Servische nationaliteit. De vader van eiseres is genaturaliseerd tot Nederlander. Omdat eiseres is geboren vóór de naturalisatie van haar vader heeft zij niet de Nederlandse nationaliteit. Haar later geboren zusje en broertje hebben wel de Nederlandse nationaliteit. De moeder van eiseres heeft rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 20 van het VWEU [1] (afgeleid verblijfsrecht).
3. De aanvraag is afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan één van de voorwaarden die gelden bij de toetsing aan het EU-recht. Deze voorwaarden staan in artikel 7 van de Richtlijn 2004/38/EG [2] en in paragraaf B10/2.2 van de Vc [3] . Eiseres voldoet niet aan de voorwaarde dat zij samen met haar ouders ten minste drie maanden in een ander land binnen de EU heeft verbleven. Zij heeft daarom geen verblijfsrecht in Nederland op grond van artikel 21 van het VWEU [4] .
4. Eiseres heeft op zich erkend dat zij niet voldoet aan alle voorwaarden van paragraaf B10/2.2 van de Vc, maar vindt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez [5] . Als zij Nederland moet verlaten, dan moet haar moeder mee omdat eiseres zorgafhankelijk is van haar moeder. In dat geval zijn haar zusje en broertje, die eveneens zorgafhankelijk zijn van hun moeder, ook gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten. Dat is in strijd met hún rechten als EU-burgers. Om die reden heeft eiseres een verblijfsrecht dat is afgeleid van haar zusje en broertje.
5. De rechtbank oordeelt dat het arrest Chavez-Vilchez niet van toepassing is op eiseres. Dit arrest gaat namelijk over de situatie dat een kind, dat zelf een EU-burger is, de EU zou moeten verlaten omdat aan de ouder van wie dat kind afhankelijk is, geen verblijfsrecht wordt toegekend. De situatie van eiseres is hiermee niet te vergelijken. Eiseres is namelijk géén minderjarige EU-burger. Het arrest Chavez-Vilchez heeft betrekking op een zeer uitzonderlijke situatie en de rechtbank ziet geen ruimte om dit nog verder op te rekken door op basis van het EU-burgerschap van het zusje en broertje van eiseres een afgeleid verblijfsrecht toe te kennen aan eiseres als minderjarige niet EU-burger. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiseres misschien wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, maar dat zij daarvoor een aparte aanvraag moet indienen. Dat kan dus niet beoordeeld worden in deze procedure. Het is inderdaad vervelend voor eiseres en haar ouders dat zij nu weer een aanvraag moeten indienen, maar dat is nu eenmaal zo. De reden hiervoor is dat bij een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM andere regels gelden.
6. Omdat het beroep ongegrond is, worden de proceskosten niet vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van J.D. Koteris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.
2.Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.
3.Vreemdelingencirculaire.
4.Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, zaaknummer C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354.