ECLI:NL:RBDHA:2020:2351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
09-143729-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met ernstige verwondingen

Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 16 oktober 1978, die samen met zijn broer, [medeverdachte], is beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 juni 2019 te 's-Gravenhage, waarbij de aangever, [slachtoffer], ernstig gewond raakte door messteken in zijn gezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangever meerdere keren hebben achtervolgd en hem hebben ingesloten, waarbij de medeverdachte met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en heeft geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar heeft het medeplegen van poging tot doodslag bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en moet een schadevergoeding van € 25.000,- betalen aan de aangever, die blijvend letsel heeft opgelopen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/143729-19
Datum uitspraak: 28 januari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op 16 oktober 1978,
thans preventief [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 20 september 2019, 2 december 2019 (telkens pro forma) en 14 januari 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman V.S.J. Chorus naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
dhr. [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven
- hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen in het gezicht heeft/hebben
gestoken met een mes, althans zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft/hebben gemaakt
richting het hoofd en/of bovenlichaam van die zich in zijn/hun nabijheid bevindende [slachtoffer] en/of
- hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen met een plank/lat, althans een houten voorwerp op zijn hoofd en/of in zijn gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan dhr. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of verminderd zicht aan zijn linker oog, heeft toegebracht, door
- die [slachtoffer] meermalen in het gezicht te steken met een mes, althans zwaaiende en/of
stekende bewegingen te maken richting het hoofd en/of bovenlichaam van die zich in zijn/hun nabijheid bevindende [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] meermalen met een plank/lat, althans een houten voorwerp op zijn hoofd en/of in zijn gezicht te slaan.

3.Vrijspraak en bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 14 juni 2019 zag een verbalisant meerdere omstanders op het Paul Krugerplein te Den Haag wijzen in de richting van de Scheepersstraat. In de Scheepersstraat zag de verbalisant een voor hem bekende man, te weten [slachtoffer] (hierna: aangever). De verbalisant constateert dat aangevers gezicht onder het bloed zat, hij een zeer grote en diepe steekwond had boven zijn oog, zijn oog bloedde en een prop oogweefsel uit zijn oogkas hing. [2]
De chirurg van het Westeinde ziekenhuis heeft verklaard dat aangever driemaal was gestoken, éénmaal op het voorhoofd en tweemaal in zijn oog. Eén van de steken was met dusdanige kracht geweest dat de neusholte onder de oogkas gebroken/geperforeerd was. De andere steek was door het oog gegaan en was mogelijk ook in de hersenen van aangever gekomen. Om dit laatste te kunnen onderzoeken is aangever overgebracht naar het Leids Universitair Medisch Centrum. [3]
Uit een geneeskundige verklaring blijkt dat aangever de volgende verwondingen had: botbreuken van de kaak, een snijwond aan de linkerhand, een snijwond aan het linker bovenooglid en een zeer ernstige snijwond aan het linkeroog, die onder narcose is geopereerd om de wond te sluiten. De prognose voor het zicht is heel slecht. Er is een grote kans dat aangever zeer weinig zal kunnen zien met het linkeroog, mogelijk alleen licht en donker. Dat zal waarschijnlijk blijvend zijn. [4]
Over deze feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie.
De rechtbank dient de vragen te beantwoorden of de verdachte [verdachte] (hierna ook: [verdachte] ) en zijn medeverdachte (en broer) [medeverdachte] el Bahlouli (hierna ook: [medeverdachte] ) betrokken zijn geweest bij het incident met aangever en of (medeplegen) van poging tot moord, dan wel poging tot doodslag bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag. Op de specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zoals weergegeven in de ter terechtzitting door de raadsman van de verdachte overgelegde pleitnotities, vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde feit. Op de specifieke standpunten van de verdediging zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Opbouw
De rechtbank zal hierna eerst het impliciet primair ten laste gelegde bespreken. Daarna zal de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en getuige ‘ [getuige] ’ [5] bespreken en daaraan tussenconclusies verbinden. Voorts zal de rechtbank de verschillende fases van het incident bespreken en hieraan eveneens tussenconclusies verbinden. Daarna zal de rechtbank beoordelen of sprake is van (voorwaardelijk) opzet en medeplegen.
Uiteindelijk zal de rechtbank tot een eindconclusie komen met betrekking tot het bewijs.
3.4.2
Vrijspraak (medeplegen van) poging tot moord
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord, nu niet kan worden bewezen dat [medeverdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld.
3.4.3
Medeplegen van poging tot doodslag
3.4.3.1 De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en getuige ‘ [getuige] ’
De rechtbank heeft ambtshalve gekeken naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en getuige ‘ [getuige] ’ (hierna: [getuige] ).
Aangever heeft tegenover de politie en tegenover de rechter-commissaris telkens op essentiële punten consistent en gedetailleerd verklaard. Bovendien wordt de verklaring van aangever op meerdere punten ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen, te weten door de camerabeelden, de medische informatie en ook door verklaringen van onafhankelijke getuigen, zoals de verklaring van [getuige] . Dat aangever zijn eigen rol in het geheel kleiner maakt, is naar het oordeel van de rechtbank voorstelbaar gelet op hetgeen is voorgevallen, maar dat betekent nog niet dat zijn verklaring in zijn geheel onbetrouwbaar is. De rechtbank ziet aldus geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gehele verklaringen van aangever en zal deze gebruiken voor het bewijs. Wel zal de rechtbank behoedzaam met de verklaringen van aangever omgaan, in die zin dat zij deze slechts zal gebruiken voor zover deze in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige] . [getuige] heeft bij de rechter-commissaris voor het overgrote deel verklaard overeenkomstig zijn kort na het incident afgelegde verklaring bij de politie. Hij heeft telkens op essentiële punten consistent verklaard. Ook zijn verklaring vindt steun in objectieve bewijsmiddelen, zoals de camerabeelden. Het enkele feit dat [getuige] zich niet meer de exacte datum kon herinneren van het eerste verhoor bij de politie, maakt zijn verklaring als geheel naar het oordeel van de rechtbank niet minder betrouwbaar, mede gezien de impact dat hetgeen hij heeft zien gebeuren op hem heeft gehad. De rechtbank zal de verklaring van getuige [getuige] dan ook gebruiken voor het bewijs.
3.4.3.2 De bewijsmiddelen
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er vier te onderscheiden fasen geweest tijdens hetgeen is voorgevallen op 14 juni 2019.
Fase I
Fase I betreft het incident dat heeft plaatsgevonden voor de Albert Heijn aan het Paul Krugerplein te [geboorteplaats] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij die dag werd gebeld door [medeverdachte] of hij naar de moskee wilde komen. [verdachte] is op het Paul Krugerplein op een bankje gaan zitten wachten tot [medeverdachte] kwam. [medeverdachte] kwam met de fiets. Even later zag [verdachte] dat een man die voor [medeverdachte] stond (de rechtbank begrijpt: aangever) een mes trok en tegen [medeverdachte] zei: “ik steek je dood”. Zowel [medeverdachte] als de man maakten bewegingen naar elkaar. [verdachte] zag die messen heen en weer gaan. De man liep daarna weg; hij rende weg. [medeverdachte] rende vervolgens achter de man aan en [verdachte] is daar weer achteraan gerend. [6]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij bij de ijssalon was en dat zij buiten twee Marokkaanse mannen als bevroren zag staan. Daarbij stond een lange negroïde man met kroeshaar. Hij deed raar en was heen en weer aan het springen. Het leek alsof hij de andere mannen uitdaagde. Ineens gingen de twee Marokkaanse mannen achter hem aan rennen op het plein. [getuige] hoorde een klant zeggen dat een van de drie mannen een mes had.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij twee Marokkaanse mannen en een donkere man zag. Zij stonden tegenover elkaar. De Marokkaanse mannen deinsden achteruit en er werd heen en weer gesprongen door alle drie de mannen. De donkere man ging steeds op de Marokkaanse mannen af. De Marokkaanse mannen deinsden steeds terug. Zij zag dat de donkere man bewegingen maakte met zijn armen. Een klant die op haar terras zat, zei dat deze man een mes had. Zelf heeft getuige [getuige] dat niet gezien.
Op camerabeelden van de hoek van de Cillierstraat en de Steijnlaan te [geboorteplaats] hebben verbalisanten gezien dat [medeverdachte] achter aangever aan rent, via de voorzijde van de Albert Heijn. [verdachte] rent achter de beide mannen aan. [7]
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op deze camerabeelden te zien is. [8]
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] en [verdachte] elkaar op 14 juni 2019 tegen zijn gekomen voor de Albert Heijn bij het Paul Krugerplein te [geboorteplaats] . Daar heeft vervolgens een schermutseling plaatsgevonden tussen [medeverdachte] , [verdachte] en aangever, waarbij aangever uitdagende bewegingen in de richting van [medeverdachte] heeft gemaakt. Aangever had een mes in zijn hand. Aangever is vervolgens weggerend en [medeverdachte] is achter hem aan gerend, gevolgd door [verdachte] .
Fase II
De tweede fase vond plaats bij de glasbak in de Cillierstraat te [geboorteplaats] .
Op camerabeelden is te zien dat aangever aan komt rennen, bij de glasbak stil staat, en dat [medeverdachte] en [verdachte] , de één links van de glasbak en de ander rechts van de glasbak, op aangever af komen lopen. Ook is te zien dat aangever een fles in zijn rechterhand vast heeft en dat [medeverdachte] een mes in zijn hand vast heeft. Aangever heft zijn handen op. [verdachte] pakt vervolgens bij de glasbak een stuk hout van de grond en slaat daarmee op de linkerarm van aangever. Aangever verdwijnt vervolgens rechts uit beeld. [medeverdachte] en [verdachte] lopen de andere kant op. [verdachte] trekt daarbij eerst nog zijn slippers aan. Bij het weglopen heeft [medeverdachte] geen mes meer in zijn hand. [9]
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op deze camerabeelden te zien is. [10]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in de Cillierstraat was en dat hij plotseling zag dat drie mannen aan het vechten waren op straat. Hij zag dat één van de mannen een knuppel vast hield en dat de andere twee mannen allebei een mes vast hielden in hun handen. Hij zag dat beide mannen stekende bewegingen maakten in elkaars richting. [11]
Aangever heeft verklaard dat de ene broer (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) een mes uit zijn tas pakte. [verdachte] sloeg vervolgens met een stok op de linker elleboog van aangever. [12]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] en [verdachte] achter aangever aan zijn gegaan en bij de glasbak op de Cillierstraat van twee kanten op aangever af zijn komen lopen. Dit ziet er naar oordeel van de rechtbank uit alsof zij hem insluiten, waarbij aangever achteruit loopt. [medeverdachte] heeft daarbij een mes in zijn hand en aangever een fles. Gelet op de verklaring van getuige [getuige] , en gelet op de vaststelling dat aangever in fase I bij de Albert Heijn een mes in zijn handen had, gaat de rechtbank er vanuit dat aangever, naast een fles, ook een mes in zijn handen had, hoewel dit op de camerabeelden niet goed te zien is. Dat de fles die aangever vast had, gebroken was en dat aangever daarmee richting [medeverdachte] heeft uitgehaald, zoals de verdediging heeft betoogd, is niet te zien op de beelden en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Aangever is vervolgens achteruit weggelopen van [medeverdachte] en [verdachte] . [verdachte] heeft een stuk hout van de grond gepakt en aangever daarmee op zijn linker arm geslagen. Aangever is vervolgens weggelopen. [medeverdachte] en [verdachte] zijn de andere kant op gelopen. Uit de beelden leidt de rechtbank af dat [verdachte] vervolgens de tijd neemt om zijn slippers aan te trekken en dat [medeverdachte] zijn mes kennelijk heeft opgeborgen.
Fase III
Fase III vond plaats in de garage aan de Scheepersstraat te [geboorteplaats] .
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij aan een auto aan het werken was in zijn garage. Het zijn twee garages met een tussendeur ertussen. Hij zag een donkere man staan met bloed aan zijn hand. De man moest via de andere garage en de tussendeur in de garage zijn gekomen. Toen [getuige] zich omdraaide, zag hij een man met een fiets aankomen. De man met de fiets zei tegen de donkere man: “Wil je mij met een mes bedreigen? Bedreig je mij nou? Bedreig je mij?” De man met de fiets haalde toen een mes van 20 à 30 centimeter lang uit zijn tas. Hij hield het mes vast in de richting van de donkere man ter hoogte van zijn borst. De snijkant van het mes was in de richting van de donkere man. [getuige] zag vervolgens een derde man met een langwerpig stuk hout, ongeveer 70 centimeter lang en 15 centimeter breed. Op het moment dat de donkere man hem zag, rende hij via de tussendeur terug de andere garage in. De man met het mes rende om de auto heen, deed het autoportier dicht en rende achter de donkere man aan. De man met het stuk hout is omgelopen via de andere garage naar de donkere man toe. Ze sloten de donkere man in. [getuige] hoorde in de andere garage een schermutseling, hij hoorde van alles vallen en zag de donkere man door de tussendeur terug rennen tussen de auto’s door naar de garage waar de getuige zelf was. De donkere man rende weg “voor zijn leven” met de man met het mes achter hem aan. [getuige] zag de man met het stuk hout op dat moment niet meer. Hij verklaarde verder dat hij zoveel geweld zag, “alsof het roofdieren waren die iemand aan het ‘chasen’ waren, die afgemaakt moest worden”. [getuige] heeft verder verklaard dat hij heeft gezien dat de donkere man bloed had aan zijn hand. Hij heeft niet gezien dat de donkere man iets in zijn hand had. De donkere man had geen sneeën in zijn gezicht. [13]
Aangever heeft verklaard dat hij achtervolgd werd door de broers (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] en [verdachte] ). Als eerste liep [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) achter hem aan. Ze stapten vervolgens beiden op de fiets en probeerden aangever van de andere kant tegen te houden, waarop aangever de garage in vluchtte. De broer van [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) blokkeerde de ene deur en [medeverdachte] de andere deur. De een had een mes vast en de ander een stok. Aangever is via de roldeur weer naar buiten gegaan. De broers kwamen ook de garage uit. Aangever had geen mes in zijn handen. Zijn mes is in de garage uit zijn broekzak gevallen. [14]
Het mes van aangever is later door de politie in de garage aangetroffen. [15]
Tussenconclusie
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] en [verdachte] , nadat zij bij de glasbak waren weggelopen, aangever opnieuw tegenkwamen. Aangever is een garage in gevlucht. [medeverdachte] is achter aangever aan de garage in gegaan, heeft zijn mes gepakt en tegen aangever gezegd: ”Wil je mij met een mes bedreigen?”. Vervolgens is ook [verdachte] met een stuk hout in zijn hand de garage in gekomen. Hij en [medeverdachte] hebben aangever aldus samen in de garage ingesloten. Er heeft vervolgens een schermutseling plaatsgevonden waarbij aangever weg wist te komen. [medeverdachte] en [verdachte] zijn opnieuw achter aangever aan gerend, de garage uit. Uit de verklaringen van getuige [getuige] en aangever en uit het gegeven dat het mes van aangever in de garage is gevonden, leidt de rechtbank af dat aangever geen mes meer in zijn handen had. Daarbij merkt zij op dat [getuige] de handen van aangever heeft gezien en daarin niets heeft gezien. Uit de verklaringen van [getuige] en aangever leidt de rechtbank voorts af dat aangever bij het verlaten van de garage nog geen verwondingen in zijn gezicht had.
Fase IV
Fase IV betreft het incident bij de parkeermeter op de Scheepersstraat te Den Haag .
Op de camerabeelden van de Scheepersstraat hebben verbalisanten het volgende gezien.
  • 15:11:46 uur: een persoon (de rechtbank begrijpt: aangever) komt mogelijk uit de richting van de Cillierstraat de Scheepersstraat in rennen.
  • 15:11:47 uur: verdachte 1 (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) rent uit de mogelijke richting van de Cillierstraat de Scheepersstraat in, achter aangever aan. [medeverdachte] heeft in zijn rechterhand een langwerpig en puntig voorwerp vast. De puntige zijde is naar beneden gericht.
  • 15:11:47 uur: aangever kijkt in zijn run achteruit, terwijl [medeverdachte] achter hem aan zit.
  • 15:11:48 uur: aangever draait zich in zijn run om en focust zich op [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft nog steeds het puntige voorwerp in zijn rechterhand vast.
  • 15:11:48 uur: een persoon (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) komt (mogelijk uit de richting van de Cillierstraat) de Scheepersstraat in rennen. [medeverdachte] komt bij aangever aan.
  • 15:11:49 uur: [verdachte] rent op [medeverdachte] en aangever af. Hij houdt een langwerpig voorwerp in zijn rechterhand. Er is fysiek contact tussen [medeverdachte] en aangever.
  • 15:11:50 uur: [medeverdachte] pakt met zijn linkerhand aangever vast. Het langwerpige puntige voorwerp houdt hij nog steeds in zijn rechter hand vast. [verdachte] komt bij [medeverdachte] en aangever aan.
  • 15:11:50 uur: [verdachte] gooit in zijn loop met zijn rechterhand een lichtkleurig langwerpig voorwerp weg.
  • 15:11:51 uur: [medeverdachte] raakt met zijn rechterhand, met daarin het langwerpig en puntige voorwerp, met gestrekte arm aangever. [verdachte] komt achter [medeverdachte] tot stilstand.
  • 15:11:51 uur: de rechter arm van [medeverdachte] krijgt een terugslag nadat deze aangever raakte. Tegelijkertijd pakt [verdachte] met twee handen een langwerpig voorwerp vast met beide handen en brengt deze omhoog.
  • 15:11:52 uur: [verdachte] maakt een slag voorwaarts richting het hoofd van aangever, en aangever komt ten val. Tegelijkertijd trekt aangever [medeverdachte] aan zijn linkerhand/onderarm en neemt deze mee in zijn val.
  • 15:11:53 uur: [verdachte] blijft stil staan, houdt het lichtkleurige langwerpige voorwerp in zijn linkerhand vast en kijkt in de richting van de net gevallen [medeverdachte] en aangever. [medeverdachte] en aangever liggen op de grond.
  • 15:11:54 uur: [verdachte] draait zich weg van [medeverdachte] en aangever. Het langwerpige voorwerp heeft hij nog steeds in zijn linkerhand vast.
  • 15:11:55 uur: [verdachte] rent weg en [medeverdachte] staat op.
  • 15:11:57 -15:12:06 uur [medeverdachte] loopt een rondje aan de kopse kant van aangever. [medeverdachte] wijst met zijn linkerhand naar aangever.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op deze camerabeelden te zien is. [17]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat de donkere man bij de parkeerautomaat stond en dat hij geen kant meer op kon. Ze hadden de donkere man met zijn tweeën geblokkeerd, aldus [getuige] . De man met het mes maakte een beweging met zijn rechterarm in voorwaartse richting naar de keel van de donkere man. Zijn redding was dat de man met dat stuk hout de donkere man neersloeg. De donkere man viel op de grond en de man met het hout rende direct weg. De man met het mes stond gebogen over de donkere man en riep “wat jij mij bedreigen?”. [getuige] heeft niet gezien dat het mes de donkere man geraakt heeft. [getuige] heeft de donkere man nog geen minuut daarvoor gezien, hij had toen geen steekwonden. Het moet gebeurd zijn op het moment dat hij zich wegdraaide, aldus [getuige] . [18]
Een verbalisant zag bij de paaltjes op de hoek van de Scheepersstraat met de Heilbronstraat een groot vleesmes liggen. Iets verderop lag een houten balk van ongeveer 60 centimeter lang waarop bloed zat. [19]
Aangever heeft verklaard dat het laatste geluid dat hij hoorde was dat [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) hem stak in zijn oog. [20]
Tussenconclusie
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Aangever is op enig moment de garage uitgerend en [medeverdachte] en [verdachte] zijn achter hem aan zijn gerend. [medeverdachte] had daarbij een mes in zijn hand en [verdachte] had een langwerpig voorwerp in zijn hand. Op dat moment had aangever nog geen steekwonden in zijn gezicht. [medeverdachte] is op korte afstand achter aangever aan gerend. Aangever heeft zich vervolgens omgedraaid naar [medeverdachte] , en [medeverdachte] heeft aangever geraakt met zijn rechterhand met daarin het mes. [verdachte] heeft een slaande beweging gemaakt met het langwerpige voorwerp in zijn handen richting het hoofd van aangever. Aangever is vervolgens achterover gevallen. Even later is aangever door een verbalisant aangetroffen met het hiervoor in de inleiding omschreven letsel, waaronder twee steekwonden in en boven zijn oog.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het [medeverdachte] is geweest die aangever twee keer met een mes heeft gestoken, één keer in zijn oog en één keer boven zijn oog. Er was, behalve [verdachte] , immers niemand anders dan [medeverdachte] in de buurt van aangever en aangever had kort voor de confrontatie met [medeverdachte] nog geen verwondingen. Bij dit alles neemt de rechtbank nog in aanmerking dat in de medische verklaring wordt gesproken over twee
steekwonden, niet over slagwonden. Dat de verwondingen door de klap met het langwerpige voorwerp zouden zijn gekomen, is dan ook volstrekt onaannemelijk.
3.4.3.3 Opzet
De rechtbank ziet in het hiervoor vastgestelde verloop van de gebeurtenissen weliswaar aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte de intentie had om aangever van het leven te beroven (vol opzet), maar is met de officier van justitie en raadsman van oordeel dat vol opzet niet bewezen kan worden. De vraag is dan of bij de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Hiervan is sprake indien er een aanmerkelijke kans is geweest dat de dood zou intreden en de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt als volgt.
[medeverdachte] heeft aangever van dichtbij tweemaal met een mes in het gezicht gestoken, één keer in zijn oog en één keer boven zijn oog. Dit handelen van [medeverdachte] is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm – in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd – zozeer gericht geweest op het toebrengen van fataal letsel, dat het niet anders kan dan dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever bewust heeft aanvaard; hij heeft dit op de koop toe genomen. Het is namelijk een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd, en met name de ogen, dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarin met een mes wordt gestoken, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. Uit de medische verklaring blijkt bovendien ook dat één messteek door het oog is gegaan en bijna in de hersenen van aangever was gekomen. Door aangever op deze wijze te steken met een mes heeft [medeverdachte] dan ook (op zijn minst) de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg daarvan het leven zou laten. Hij heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever.
3.4.3.4 Medeplegen
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van de verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt alle voorgaande tussenconclusies in aanmerking genomen met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten het volgende. [medeverdachte] en [verdachte] waren
samenaanwezig bij de Albert Heijn en zijn, toen aangever wegrende,
samenachter aangever aan gegaan. Zij hebben aangever zowel bij de glasbak als in de garage
sameningesloten door aangever ieder van één kant te benaderen. Nu [medeverdachte] bij beide gelegenheden het mes in zijn hand had, moet [verdachte] dit mes hebben gezien. [verdachte] heeft voorts zelf bij de glasbak een stuk hout gepakt, aangever daarmee geslagen en in de garage had hij dit stuk hout nog steeds in zijn handen. Bij de parkeermeter op de Scheepersstraat hebben [medeverdachte] en [verdachte] vervolgens nagenoeg gelijktijdig geweldshandelingen uitgeoefend jegens aangever: [medeverdachte] heeft met een mes gestoken in het oog van aangever en [verdachte] heeft aangever met een langwerpig voorwerp geslagen op het hoofd. Dit alles heeft binnen een relatief kort tijdsbestek plaatsgevonden.
Op geen enkel moment heeft [verdachte] getracht het geweld te stoppen. Integendeel, hij is steeds samen met [medeverdachte] achter aangever aangerend en heeft op een gegeven moment zelf een stuk hout gepakt waarmee hij aangever meerdere keren heeft geslagen. Dit alles terwijl hij wist dat [medeverdachte] een mes bij zich had. [verdachte] heeft bovendien gezien dat [medeverdachte] de beweging met het mes richting het gezicht van aangever maakte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt in het uitoefenen van geweld op aangever, en ook opzet hebben gehad op deze samenwerking. Het uiteindelijke (bijna fatale) geweld dat [medeverdachte] heeft gebruikt, kan ook aan [verdachte] worden toegerekend. Het ten laste gelegde medeplegen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
3.4.3.5 Eindconclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van al het voorgaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] tezamen en in vereniging de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag hebben begaan.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaring van [verdachte] , afgelegd bij de politie op 14 juni 2019 als getuige, wegens het niet verlenen van de cautie en het niet wijzen op zijn recht om een advocaat te raadplegen voor het verhoor, hetgeen een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van strafvordering zou opleveren wat daar verder ook van zij, behoeft geen nadere bespreking, nu de rechtbank deze verklaring niet heeft gebezigd voor het bewijs.
Voorwaardelijk verzoek
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van [getuige] en [getuige] als getuigen, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals reeds hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat aangever zich in fase I niet onbetuigd heeft gelaten en dat hij in eerste instantie heeft bijgedragen aan het ontstaan van het conflict door bij de Albert Heijn een mes tevoorschijn te halen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet aan de voorwaarde van het verzoek wordt voldaan. Op het verzoek tot het horen van [getuige] en [getuige] als getuigen behoeft dan ook niet te worden beslist.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 14 juni 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om dhr. [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, hij, verdachte, en zijn mededader die [slachtoffer] meermalen in het gezicht hebben gestoken met een mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, zoals weergegeven in de ter terechtzitting door de raadsman van de verdachte overgelegde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit extensief/tardief noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweerexces.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op extensief/tardief noodweerexces moet er allereerst sprake zijn (geweest) van een noodweersituatie, te weten een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van de verdachte, waartegen hij zich noodzakelijk moest verdedigen
.Van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van die noodzakelijke verdediging kan sprake zijn indien op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, maar zijn gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank stelt vast dat voldoende aannemelijk is geworden dat op het moment dat [medeverdachte] , [verdachte] en aangever elkaar voor het eerst tegenkwamen bij de Albert Heijn (fase I), aangever de confrontatie is aangegaan door een mes tevoorschijn te halen. Hierdoor zou sprake kunnen zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijk mocht verdedigen. Aangever is vervolgens echter
weggelopenvan [medeverdachte] en [verdachte] . De ogenblikkelijk wederrechtelijke aanval waartegen [medeverdachte] en [verdachte] zich mochten verdedigen, was daarmee ten einde gekomen.
[medeverdachte] en [verdachte] zijn vervolgens echter samen achter aangever aan gegaan. [medeverdachte] en [verdachte] hebben geenszins getracht zich aan de confrontatie te onttrekken, integendeel, zij hebben de confrontatie juist meerdere malen opgezocht. Zij hebben aangever bij zowel de glasbak (fase II) als in de garage (fase III) samen ingesloten. De rechtbank heeft bij haar tussenconclusie bij fase II al vastgesteld dat niet aannemelijk is geworden dat aangever daar een gebroken fles in zijn handen had en daarmee heeft gedreigd, maar dat hij zich bij de glasbak juist heeft geprobeerd te onttrekken aan de situatie door achteruit weg te lopen. Ook daarna heeft aangever nog geprobeerd zich aan de situatie te onttrekken door de garage in te gaan, waar hij echter opnieuw werd gevolgd door [medeverdachte] en [verdachte] . Dat aangever, nadat hij de garage was uitgerend, nog een mes in zijn hand had, acht de rechtbank onaannemelijk. Dit blijkt niet uit de camerabeelden en bovendien is het mes van aangever in de garage aangetroffen. Dit betekent dat aangever, op het moment dat hij door [medeverdachte] met een mes gestoken werd en door [verdachte] met het langwerpige voorwerp geslagen werd, geen mes bij zich had (fase IV).
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde handelingen van [medeverdachte] en [verdachte] , in fase II, III en IV, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van hun gedrag, niet kunnen worden aangemerkt als verdedigingshandelingen, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moeten worden gezien. Dat [verdachte] gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding bij de Albert Heijn (fase I) is voorts volstrekt niet gebleken. Het enkele feit dat [verdachte] in de periode van 2013 tot 2017 is behandeld voor een post traumatische stress stoornis maakt immers niet dat bij hem op het moment van het voorval sprake was van een hevige gemoedstoestand. Dat daarvan geen sprake was, leidt de rechtbank af uit de camerabeelden waarop te zien is dat [verdachte] , nadat hij aangever bij de glasbak met een stuk hout had geslagen, rustig zijn slippers aantrekt. [verdachte] en [medeverdachte] liepen vervolgens rustig weg en gingen een andere kant op dan aangever. In de garage (fase III) en daarna (fase IV) waren het voorts [medeverdachte] en [verdachte] die de confrontatie opzochten, hetgeen in het geheel niet duidt op een hevige gemoedsbeweging bij [verdachte] . Gelet hierop komt [verdachte] dan ook geen succesvol beroep op (extensief/tardief) noodweerexces toe.
De rechtbank merkt nog op dat de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie niet te vergelijken is met deze situatie. De dreiging met het mes door aangever was voorbij, en
daarnahebben er nog drie confrontaties plaatsgevonden waarbij [medeverdachte] en [verdachte] steeds de aanvallers waren. Niet gezegd kan worden dat er (zeer) korte tijd zat tussen de eerste confrontatie (fase I) en het steken met het mes (fase IV), hetgeen in de aangehaalde jurisprudentie wel het geval was.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte strafbaar is, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank het ten laste gelegde bewezen verklaart en het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar acht, de eis van de officier van justitie te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij zijn meermalen achter aangever aangegaan en hebben de confrontatie met hem opgezocht. Uiteindelijk heeft de broer van de verdachte aangever twee keer met een mes in het gezicht gestoken: één keer in zijn linkeroog en één keer boven zijn oog. Hoewel aangever zich bij aanvang van het incident niet onbetuigd heeft gelaten en een aandeel heeft gehad in fase I, is de rechtbank van oordeel dat aangever daarna meermalen heeft geprobeerd zich te onttrekken aan de situatie, zodat de rechtbank het handelen van aangever niet als strafverminderende omstandigheid in aanmerking neemt.
Als gevolg van de messteken in zijn gezicht is aangever aan zijn linkeroog nagenoeg volledig blind geworden. Als het mes nog iets verder het hoofd van aangever was binnengedrongen, had het zijn hersenen geraakt en had het incident een fatale afloop kunnen hebben. De verdachte heeft door zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en het is duidelijk dat een dergelijk feit zowel lichamelijk als geestelijk een grote en langdurige impact heeft op aangever. Dat blijkt ook uit de stukken die aangever heeft overgelegd bij zijn vordering tot schadevergoeding en uit de toelichting van zijn raadsvrouw op de terechtzitting.
Een strafbaar feit als dit schokt de rechtsorde en vergroot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, temeer omdat het incident midden op de dag op de openbare weg heeft plaatsgevonden. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte daterend van
12 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk is veroordeeld voor een soort gelijke feit.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een reclasseringsadvies van 17 september 2019, opgemaakt en ondertekend door [naam reclasseringswerker] (reclasseringswerker). Daaruit komt naar voren dat de relatie tussen de verdachte en zijn broer, alsmede zijn psychosociaal functioneren (waarin de reclassering onvoldoende inzicht heeft gekregen), mogelijk risico verhogend zijn. Het contact tussen de verdachte en zijn kinderen en ex-vrouw, en het hebben van een eigen woning, lijken beschermende factoren te zijn. Ook heeft de verdachte een behandeling bij GGZ Fivoor afgerond en heeft hij begeleiding door Midden voor praktische zaken. De reclassering kan met de beperkte beschikbare informatie echter niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op wat in soortgelijke zaken pleegt te worden opgelegd. Voorts heeft zij gekeken naar de rol van de verdachte in het geweld en zijn strafblad. Dit alles maakt dat zij tot een aanzienlijk lagere strafoplegging komt dan door de officier van justitie is gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 25.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit het door de benadeelde partij opgelopen nadeel als gevolg van het opgelopen lichamelijk letsel, te weten blijvend gezichtsverlies van zijn linkeroog, een wond op zijn voorhoofd en een gebroken/geperforeerde neusholte onder de oogkas. Zijn gezicht wordt ontsierd door littekens.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering te ingewikkeld is en daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd omdat onvoldoende is onderbouwd dat er psychische schade is ontstaan.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig laat ingediend of ingewikkeld dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering bestaat enkel uit immateriële schade, geleden als gevolg van lichamelijk letsel, die wordt gesteld op een bedrag van € 25.000,-. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering.
Ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek bestaat er recht op vergoeding van nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van lichamelijk letsel in de vorm van blijvend gezichtsverlies van het linkeroog, een wond op zijn voorhoofd, een gebroken/geperforeerde neusholte onder de oogkas en littekens in zijn gezicht. Gelet hierop heeft de benadeelde partij recht op een schadevergoeding. Bij de begroting van die schade heeft de rechtbank mede gelet op de psychische gevolgen. Uit de medische stukken die zich in het dossier bevinden en uit de toelichting op de vordering blijkt dat de oogarts meerdere keren met de benadeelde partij heeft gesproken over het (gedeeltelijk) verwijderen van zijn linkeroog, maar dat de benadeelde partij mentaal niet toe is aan een dergelijke operatie, en emotioneel wordt in de gesprekken daarover. Dat het psychische letsel onvoldoende zou zijn onderbouwd, voor zover daar al sprake van is, is in dit geval niet relevant nu immers sprake is van lichamelijk letsel.
De rechtbank acht alles afwegende de hoogte van het gevorderde bedrag billijk, zodat zij de vordering integraal zal toewijzen. Daarnaast zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 juni 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte en zijn medeverdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 160 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting van de verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. B.F. Hammerle, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Paul, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019161410, van de politie eenheid [geboorteplaats] , district [geboorteplaats] -Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 224).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 61.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 67.
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van dr. D. Mohabati van het LUMC van 16 juni 2019, blz. 217.
5.Een anonieme getuige heeft kort met de politie gesproken na het incident. Deze getuige is onder de naam ‘ [getuige] ’ gehoord bij de rechter-commissaris d.d. 9 januari 2020.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 150-155.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 202-203.
8.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2020.
9.Proces-verbaal d.d. 7 januari 2020, ongenummerd (uitkijken channel 4); waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 14 januari 2020.
10.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2020.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , blz. 54.
12.Proces-verbaal van verhoor aangever door de rechter-commissaris, d.d. 9 december 2019.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige ‘ [getuige] ’ door de rechter-commissaris, d.d. 9 januari 2020.
14.Proces-verbaal van verhoor aangever door de rechter-commissaris, d.d. 9 december 2019.
15.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 71.
16.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 101-121.
17.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2020.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige ‘ [getuige] ’ door de rechter-commissaris, d.d. 9 januari 2020.
19.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 78.
20.Verklaring van aangever bij de rechter-commissaris d.d. 9 december 2020